TINE VISSER niet op de boekenlijst voorkomen. De kinderen die al kunnen lezen, hebben het vragenboekje van Stellenbroek voor zich. Diep verontwaardigd zegt De Kanter tegen Meyaard dat de kinderen niet op school komen om de catechismus te leren - dat moet aan de predikant worden overgelaten - maar om schoolonderwijs te ontvangen dat de wet voorschrijft. De vorderingen van de leerlingen zijn zeer gering. Geen enkel kind blijkt goed te kunnen spellen en er is maar een enkele die behoorlijk leest. De uiterst matige schrijfproducten zitten vol fouten. Van de vijf jongens die rekenen is er één, die begrip toont. Dat wekt De Kanters verwondering: als de onderwijzer deze jongen rekenen heeft geleerd, waarom dan de anderen niet? Dan komt de aap uit de mouw: de knappe rekenaar is twee jaar in Vlissingen bij meester A.C. van Noppen op school geweest. Het spreekt vanzelf dat de onderwijzer, die nota bene in het bezit is van de derde rang, wordt onderhouden over de slechte staat van het onderwijs en over het ontbreken van een ondermeester. Meyaard zegt dat hij binnenkort, als het goed weer is en iedereen op het land gaat werken, niet meer dan veertig of vijftig leerlingen over heeft en dat hij dan te weinig verdient om zich een ondermeester te kunnen permitteren. Hij moet de jongeman immers niet alleen loon betalen, maar hem ook van kost en inwoning voorzien. Hij klaagt over de concurrentie die hij ondervindt van een zekere Cornelis Slimmen. Deze man is bijna tien jaar onderwijzer geweest in Driewegen, op Zuid-Beve land. Toen bleek dat hij - in de hoedanigheid van gaarder - valsheid in geschrifte had gepleegd, was hij in de gevangenis terechtgekomen. Hoewel hem de acte van algemene toelating is afgenomen, is hij in Colijnsplaat een zogenaamd 'sluipschooltje' begonnen. Als de schoolopziener poolshoogte gaat nemen, treft hij alleen de vrouw van Slimmen aan, die een dertigtal meisjes - de meesten zijn zes jaar of ouder - leert breien. Sommigen hebben een boek op schoot en op een klaptafeltje liggen schriften en leien. Op de vraag van De Kanter of zij en haar man toestemming hebben om school te houden, zegt ze dat haar man niet thuis is en dat zij het niet weet. Als De Kanter daarna schout Louis Karreman opzoekt, brengt hij het sluipschooltje te berde. Karreman biecht op dat Slimmen geen admissie heeft om school te houden. Omdat het onderwijs van Meyaard zo slecht is. heeft het gemeentebestuur het oogluikend toegelaten. Hij is het met De Kanter eens dat er van de jeugd die zulk slecht onderwijs krijgt, weinig terecht zal komen. Als hij zegt niet goed te weten wat hij eraan kan doen, dient De Kanter hem van advies: er zal een bekwame ondermeester van de derde rang moeten komen öf er moet een bijzondere school van de tweede klasse worden opgericht. Meyaard zal gedwongen moeten worden een ondermeester in dienst te nemen. Doet hij dat niet? Dan moet hij met pensioen worden gestuurd, waarna de school vacant kan worden verklaard. Na dit bezoek zit de klus er voor De Kanter op. Hij stuurt zijn verslag naar Van Deinse en schrijft er troostend bij dat er op Zuid-Beveland - zijn eigen district - ook een paar erg slechte scholen zijn, bijvoorbeeld in Ellewoutsdijk, Kapelle en Schore. 'Doch de meesters zijn tamelijk oud en zullen wellicht weldra door den dood aftreden'. Hij hoopt dat Van Deinse wat aan zijn uitvoerige verslaggeving heeft en dat deze maatregelen zal kunnen nemen om 'ware het mogelijk eenige veranderingen ten goede daar te stellen'. Het verhaal van De Kanter maakt duidelijk dat het ontbreken van regelmatige controle door de schoolopziener slechte gevolgen heeft gehad. De meesters hebben de voorschriften aan hun laars gelapt en het Noordbevelandse onderwijs is ver beneden peil. In 1825 krijgt Van Deinse assistentie van zijn zoon, die als tweede schoolopziener wordt aangesteld. De jonge Van Deinse, die na de dood van zijn vader - in 1829 - het werk alleen doet, bezoekt alle scholen regelmatig, ook die op Noord- Beveland. Dit blijkt succes te hebben. In 1827 beoordeelt hij het onderwijs in Kats als middelmatig en dat in Colijnsplaat als vrij goed, terwijl volgens hem in Wissenkerke goed en in Kortgene zelfs zeer goed onderwijs wordt gegeven. De vier onderwijzers hebben elk een bekwame ondermeester in 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1996 | | pagina 40