TINE VISSER Terwijl er volgens De Vos een paar weken geleden nog tachtig leerlingen waren, zijn er nu maar vijfenvijftig. De Kanter telt er echter niet meer dan dertig. De onderwijzer zegt, dat de anderen naar catechisatie zijn. In de wintermaanden, als de school vol zit. is er een ondermeester, Gerrit van Gemert. De Kanter komt met hem in gesprek en stelt vast dat de jongeman hoegenaamd niets weet van wat hij behoort te weten 'zou hij den meester kunnen secondeeren'. Het spreekt vanzelf dat de schoolopziener meester De Vos ernstig onderhoudt over de door hem gesignaleerde overtredingen: het niet klassikaal lesgeven, de verboden schoolboekjes en vooral het onder schooltijd uitvoeren van gaarderswerk. Daarna begeeft hij zich naar de heer A. Vader, de voorzitter van het plaatselijke 'toevoorzicht'. Hij vraagt hem wat er van het opkomend geslacht dat zulk slecht onderwijs krijgt, terecht moet komen. Als het om een onderwijzer van zestig jaar of nog ouder ging. zou men kunnen zeggen: 'Geduld! De Dood zal hem weldra van eenen post afroepen dien hij niet vervullen k.an!'. De man is echter pas vijfenveertig. Hij heeft geen eerzucht, is niet met zijn tijd meegegaan en heeft geen gebruik gemaakt van de 'overvloedige middelen tot eigene onderrigting welke dezelve oplevert'. Wat zijn werk betreft is hij onverschillig en lusteloos. Vader moet dit alles beamen. Toch neemt hij het voor de onderwijzer, die hij vele goede hoedanigheden toekent, op. Zo zorgt De Vos, ondanks zijn sobere inkomen, trouw voor zijn oude vader die hij daarmee 'van den armen afhoudt'. Het is De Kanter duidelijk dat er van het toevoorzicht geen straffe maatregelen te verwachten zijn. Omdat hij voor die dag nog meer op zijn programma heeft, neemt hij afscheid en vertrekt naar Wissenkerke. Wissenkerke Als hij na een fikse wandeling het dorp nadert hoort hij in de verte het 'schoolgeruisch als dat van de baren der zee'. De dertigjarige onderwijzer Abraham Schoe, die in het bezit is van de derde rang, staat bekend als een buitengewoon kundig man. Dat valt bitter tegen. Bij binnenkomst in het schoollokaal treft hij Schoe niet tussen de leerlingen aan. maar 'in zijnen verbazend grooten en ongeschikten lessenaar'. De kinderen maken een hels kabaal en wat de meester ook zegt en hoe hij ook met straf dreigt, niemand luistert naar hem. Hij heeft geen enkel gezag, het 'vervaarlijk geweld' gaat gewoon door. In het schoollokaal staan schoolborden met letters, figuren, klinkers en medeklinkers, met getekende 'cuben'. Er is zelfs een geheel 'muzikaal bord'. De onderwijsvernieuwing is hier kennelijk doorgedrongen. De Kanter prikt er evenwel doorheen. 'Veel geschreeuw en weinig wol' is zijn conclusie. Hoewel er volgens Schoe 's winters 150 leerlingen zijn, telt De Kanter er nu ongeveer negentig. Het verwondert hem dat er door slechts zeventien kinderen wordt geschreven. Schoe zegt, dat het de schuld van de ouders is. Zodra de kinderen kunnen lezen nemen ze ze van school af. Ze voelen er namelijk niets voor om het hogere schoolgeld te betalen. Voor de laagste klas, waar alleen wordt gespeld en gelezen, betalen ze 0,60 per maand. Als er in de middelste klas schrijven bijkomt, wordt dat 0,80. In de hoogste klas, waar ook wordt gerekend, bedraagt het schoolgeld 1,00. De minvermogenden - Schoe bepaalt zelf wie dat zijn - betalen in elke klas 0,20 minder. Zeker zestig van de negentig kinderen zitten in de laagste klas, waar ze aan de hand van de in moeilijkheid opklimmende boekjes van N. Anslijn leren spellen en lezen. De Kanter is niet onder de indruk van de manier waarop de onderwijzer met ze bezig is. Van verstandsontwikkeling is weinig te bespeuren. De kinderen die al kunnen lezen, doen dat werktuiglijk. Ze weten niets van de leestekens en kunnen de vragen die de schoolopziener over de tekst stelt, niet beantwoorden. De Kanter moet echter toegeven dat hij door het lawaai dat de anderen maken, niet alles goed kan volgen. Wat hem evenwel opvalt is dat sommige kinderen, zonder dat ze schrijfles hebben gehad, de door hem opgegeven woorden met een krijtje op hun tafel schrijven. Hoe kan dat? 'Meester Schoe zeide dat de gasten dat uit zichzelven leerden door de oefeningen op het bord. dewijl hij daar meestal schrijfletters 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1996 | | pagina 38