HET HANDBOGENGILDE "SINT SEBASTIAAN"
toen bepaald, dat het aantal leden niet meer dan 10 zal bedragen, inclusief het erelid. Vanaf 25
maart 1869 vervulde de heer C.P. Lenshoek van Zwake (burgemeester van 's-Gravenpolder van
1865-1879) deze erefunctie. Andere ereleden heb ik echter in de artikelen niet aangetroffen.
De 4 nieuwe leden waren de heren J. Wouterse, C.J. Labrijn, notaris L.A. Paardekooper Overman
en D.P. Priimers. Volgens de notulen van de vergadering, waarin zojuist genoemde reglement werd
aanvaard, is opgenomen, dat na de opening deze 4 heren door de beide dekens ter vergadering
werden geleid en werden geluk gewenst met hun lidmaatschap. Van het nieuwe reglement zullen 2
afschriften voor rekening van de gildekas worden klaar gemaakt, doch als de leden een exemplaar
willen hebben, dan kunnen zij dat tegen betaling van 1,— verkrijgen. Ik heb het idee, dat de
afname niet bijzonder groot zal zijn geweest.
Bekijken we het reglement nader, dan zien wij dat er van uitgegaan wordt, dat het gilde reeds in de
vijftiende eeuw heeft bestaan (niet is ontstaan). Welk bewijs men daarvoor toen heeft gehad is niet
meer te achterhalen. Ook blijkt, dat het doel is uitgebreid met de oefening in het schieten met buks
en revolver. Op dit laatste komen we nog terug. De toestemming van de ambachtsheren om lid te
worden ontbreekt uiteraard en die voor het houden van het jaarfeest eveneens; dit laatste temeer
omdat er helemaal niet meer over feestelijkheden wordt gesproken. Opgemerkt zij, dat uit de mij
tot en met 1890 beschikbare rekeningen en verantwoordingen blijkt, dat op 13 januari 1808 voor
het laatst van een uitgebreide maaltijd op het gildefeest is genoten. In de daarna voorkomende
financiële overzichten zijn uitgaven aan de bakker, voor het kalf, de wijn, de morgendrank en het
middagmaal niet meer aangetroffen.
Verder zijn voorschriften opgenomen over het schieten, waarbij de schutterskoning een zeer
belangrijke functie is toebedeeld. Ook de boekhouder heeft daarbij nog een administratieve rol te
vervullen.
Moeilijke tijden.
Uit de aantekeningen van de buitengewone vergadering van 25 juli 1848 (zie bijlage VII) blijkt
overigens zeer duidelijk, dat het gilde voor de zoveelste maal in verval was geraakt. Ook de korte
jaarrekeningen, waarmee reeds in 1833 werd aangevangen en het feit, dat geen schietingen werden
genoteerd, tonen dit aan. Dit zou overigens niet de laatste keer in het bestaan van het gilde zijn.
Uitblijvende verjonging van het ledenbestand blijkt hiervan nog al eens de oorzaak te zijn geweest,
maar ook het reglement met al zijn verplichtingen is ongetwijfeld door velen als te bezwaarlijk
beschouwd.
Regelmatig zien we, dat de rekeningen en verantwoordingen over de verschillende jaren tegelijk
worden gedaan en dat de feestelijkheden ontbreken.
Zo komen we ook de volgende aantekening tegen:
"Alsoo datter op den 30 april 1714 tussen de gilde broeders eenigh verschil was over het schieten
van den gaeij het welck met meerderheijt van stemmen was vast gesteelt en soo daer doen eenige
waren die hetselve niet en wilden nakomen wel tot elve int getal die haer schutterschap hebben
gequitteert sonder nochtaens haer doot schuld te betalen achtervolgens den derden artijckel koomt
noch voor memorij welcke persoonen sijn dese te teweten die haer schutterschap gequittert hebben
Jan Ferdinanders, Jacob Jansen Gort, Caristiaen de Volder, Lindert Wesdorp, Geerart Manasse,
Cornelis Noorthoeck, Jacobus van den Berge, Lovens Christiaense. Heinderijk Blomme, Adriaen
Jacobsen Gort, Cornelis Jansen Lorij."
Maar niet alleen dit meningsverschil was er oorzaak van, dat het gilde niet floreerde. De financiële
verantwoording over de jaren 1706 t/m 1709 vond op 31 mei 1710 in één rekening plaats.
73