Huurwakers.
J. SMITS
Het stadsbestuur van Goes is het aangewezen orgaan om voor militaire problemen die het hele
eiland aangaan een oplossing te vinden. In de beginfase van de opstand tegen Spanje is daartoe op
het eiland een nieuwe bestuursstructuur gecreëerd. Aangevuld met vier gecommitteerden van het
platteland mogen burgemeesters en schepenen van de stad Goes op militair gebied maatregelen
nemen of hieromtrent voorstellen aan de hogere overheden doen.
Voorname taak is het bestuurlijk coördineren van de aktiviteiten van de dienstplichtige landwacht.
Ieder dorp heeft een eigen vendel, geleid door de plaatselijke notabelen, die de officiersfuncties van
kapitein tot sergeant in handen hebben. De regels die voor de landwacht gelden zijn opgesteld door
het nieuwe bestuurscollege, dus burgemeesters en schepen van Goes, aangevuld met vier
gecommitteerden van de dorpen. De militaire rechtspraak over landwachtzaken wordt uitgeoefend
door het burgemeesters en schepenen van Goes, waarbij de gecommitteerden van de dorpen niet
betrokken zijn. De commandant van de landwachtvendels tezamen, de zgn. superintendent fungeert
als 'officier van justitie'. Meestal valt de functie van superintendent samen met de functie van
baljuw van Goes. De overwegende invloed van de stad over het platteland spiegelt zich in deze
bestuurlijke constructie duidelijk af.
Het zal duidelijk zijn dat nieuwe bestuursorganen gemakkelijk in een competentiestrijd met
traditionele bestuursorganen verwikkeld kunnen raken. Als in 1644 het eiland ontbloot is van
reguliere troepen moeten de autoriteiten maatregelen nemen om de bewaking van het fort op het
Keizershoofd in ieder geval te verzekeren. Over de uitwerking van die maatregelen ontstaat een
bestuurlijk conflict tussen burgemeesters en schepen van Goes en de superintendent van de
landwacht enerzijds en de schout van Kapelle en Biezelinge anderzijds. Ik wil in dit artikel een
nauwkeurige beschrijving van het conflict geven. Het conflict is interessant omdat het een beeld
geeft van de competentiestrijd tussen autoriteiten uit de stad en die van het platteland. Het verhaal
illustreert duidelijk dat de baljuw van Goes flink zijn best deed om zijn macht te doen gelden en dat
hij er zelfs niet voor schroomde de bevoegdheden van het eerbiedwaardige Hof van Holland
(vergelijkbaar met de huidige Hoge Raad in Arnhem) te ontkennen. Hoewel dit in het geheel niet
een vooropgezet doel was wordt hiermee weer eens aandacht besteed aan de betwiste maar beslist
belangrijke positie van de baljuw in de Goese politieke wereld.
Zoals boven vermeld vertrok in augustus 1644 de compagnie van Kapitein Hoemaker uit het fort op
het Keizershoofd. Reeds op 8 augustus neemt het stadsbestuur van Goes maatregelen (dus buiten
aanwezigheid van de 4 gecommitteerden van het platteland, zoals wel vaker gebeurde).
Men besluit secretaris Westerwijck onmiddellijk naar Middelburg te sturen. Hij moet de gecommit
teerde raden van de Staten van Zeeland overtuigen van de noodzaak zo snel mogelijk weer soldaten
naar het eiland te sturen en de Westerschelde beter te beveiligen met twee statenjachten en twee
sloepen. Men stelt voor met de beweging van de getijden mee te laten patrouilleren tussen het
Keizershoofd en Calfsteert en van daar weer tot Ossenisse, want men is niet alleen bang door de
vijand beroofd te worden van have en goed. Men vreest ook dat de rijkste inwoners nu nog
gemakkelijker ontvoerd kunnen worden!
Om de nood op het eiland tijdelijk te lenigen worden aan alle dorpsbesturen brieven gestuurd met
daarin vastgelegd de opdracht al naar gelang de grootte van het dorp een aantal manschappen naar
Valckenisse te sturen, om aldaar het fort te bewaken zolang er geen reguliere troepen voorhanden
zijn. Bij elkaar moet de bezetting 50 man sterk zijn. Majoor Busenij, assistent van de
superintendent, zal de leiding in handen nemen.
6