J. WALRAVE
In het jaar 1620 waren er veel leden, die verzuimd hadden een rondeel op te zeggen. Een rondeel is
een 8-regelig gedicht, waarin een herhaling van enkele regels voorkomt.
De colfmeesters met hun helpers zouden dan de overtreders moeten zijn geweest. De overtreding
leverde echter per keer en per persoon slechts een boete van een grote op. Achter de namen van de
overtreders staan een aantal streepjes vermeld, variërende van 1 tot 14. Wat deze streepjes dan ook
moesten voorstellen is niet duidelijk. Het is ook mogelijk, dat het aantal overtredingen werden
aangegeven. Ook in 1621 werden boeten van 17 personen genoteerd, variërend van 1 tot 10.
Waarvoor deze betaald moesten worden is voor de meeste gevallen niet aangegeven, terwijl
evenmin weer werd vermeld of de achter de namen voorkomende streepjes het aantal overtredingen
of het aantal geldseenheden voorstelden. Wel zijn er enkele boeten van één schelling bij, wegens
het te lang uit de kamer blijven. Opmerkelijk is echter, dat alleen over dit verbod gesproken wordt
in het later aan het reglement van 1774 toegevoegde artikel 33.
In 1624 werd verantwoord, dat Adriaen Cornelisse was achter gebleven en dat hij - overigens
conform het reglement - een bedrag van 12 groten moest betalen. Hoe het mogelijk was, dat direkt
daaronder aan Hubrecht Jansse Baij, kennelijk voor hetzelfde feit, maar "ses grooten" werd
geboekt, is niet te verklaren.
In datzelfde jaar werd de volgende verantwoording gedaan:
"boeten vergaert over het jaer 1624
van het qualijck spreken
voer de eerste Pieter Cornelisse llll
Wullem Jobsen II
Anthonij wouijtersen llll
Geert Jobsen III
Lindert Piersen III
Adriaen comelissen I
De kerk van 's Gravenpolder. Achttiende eeuwse tekening toegeschreven aan J. Gardenier
Visscher. (foto: GA-Goes
56