J. WALRAVE
burgerlijke overheid om op te treden tegen de activiteiten van de rederijkerskamers. Ook de
ambachtsheren dienden daarbij een belangrijke rol te spelen, doch deze heren maakten zich er in 's-
Gravenpolder niet druk over. Dat zij de rederijkerskamer zelfs een zekere genegenheid toonden,
bleek uit de verplichting, die zij aan de molenaar van de ambachtsheerlijke molen, toen ook wel op
de "meulberg" aan de Korenhalmdijk gestaan hebbende, hadden opgelegd om elk jaar aan "De
Fiolieren" een zak tarwe te geven of in de plaats daarvan een geldbedrag.
In 1619 komen wij al vooraan in het eerste compartitieboek de volgende notitie tegen:
"Pieter pauwelse molenaer heeft aen
prince hooftman ende dekens vant t gilde
betaelt van eenen sack meels X sch.
die hij schuldigh was meije anno 1619
hier naer volgende eenen sack
alzoo langhe als het gilde in eeren
wert gehouwen".
Volgens deze verklaring werd de zak tarwe in de vorm van een bedrag van 10 schellingen voldaan.
Welk voordeel, zoals bijvoorbeeld bij het handbogengilde, door de molenaar en zijn vrouw
hiervoor werd genoten, zijn we nergens tegen gekomen.
Mogelijk was er in die tijd ook sprake van enige inflatie, want in 1624 komen we de verklaring
tegen, dat de molenaar in mei van dat jaar 18 schellingen moest voldoen in plaats van de
verschuldigde "sack teruwe".
In het tweede boek, beginnende in 1636, werd de bedoelde notitie vastgelegd in onderstaande
dubbele verklaring zonder dat daarin echter een bedrag werd vermeld.
"Het gilde van retorijca van s gravenpolder
comt alle jare een sack meels van den
molenaer van sgravenpolder gelijck
hij met de mole wint verschijnende
alle meijtie
het gilde van retorica van s gravenpolder
comt alle jaer eenen sack meels van den
molenaer van sgravenpolder gelijck
hij met de mole wint verschinende alle meije".
Het duurt tot 1734 dat wij weer aantekeningen hierover tegen komen in de compartitieboeken.
Er werd in dat jaar officieel wel geen kamerbijeenkomst gehouden, maar het was toch nodig met de
molenaar een gesprek te hebben. Deze was vier jaar achter met het geven van de zak tarwe en
wellicht behoefde het daarvoor vervangende geldbedrag een hernieuwde vaststelling. De prins,
Balten van Weele, de hoofdman Pieter Verdonk, de le deken Marinus van Broecke of de 2e deken
Bastiaan Copmels, de secretaris Jacob Raes en Cornelis Nagelkerke, de laatste 2 personen als
getuigen, kwamen vermoedelijk met de molenaar samen, ofschoon zijn aanwezigheid niet werd
vermeld, om een regeling te treffen.
Van die afspraak werd de volgende aantekening gemaakt:
"Den 12 maerte 1734.
Veraccordeert met de Molenaer
van s Gravenpolder van wegens De
vervallen kosten Die hij aen het Gilde
50