J. WALRAVE
kamer terug bracht.beloond worden. Alleen werd niet volledig aangegeven waaruit dit vindersloon
zou bestaan. Leest u zelf maar:
"Desen boeck behort toe
de earner van scravenpolder
die dezen boeck vint en weder
brinck die sal hebben dat godt"
Hoewel de bladzijde nog genoeg ruimte bood om dit af te maken, heeft het de schrijver mogelijk
aan voldoende inspiratie ontbroken.
Duidelijker was de schrijver in 1625 daarin door in het boek op te tekenen, al schreef hij het dan
onderste boven op de bladzijde:
"Desen bock behort toe decamer
van scravenpolder die dezen boeck
vint ende weder brint die sal men
geven een pot bier".
Aan die beloning zal het nimmer ontbroken hebben, want tijdens elke kamervergadering werd
gewis uit het biervat getapt. Maar vermoedelijk zal het compartitieboek niet zo gauw zoek geweest
zijn, want in laatstgenoemd jaar werd gedicht:
"Die mij siet ende wel can
lesen. Ick moet altijt in s gravenp
inden Camer van Retorik wesen".
Het 2e compartitieboek begint met de volgende inleiding:
"Desen boeck is gecocht int Jaer
Onsen heeren 1636 op den 13 januarijus
ende voor het gilde van Retorijca
genaemt het geselschap der violieren
Om in te schrijven de vergaderingen
der camer jaer ende datum
ende voorts andere dingen bij artijculen
gestelt soo ghij hier naer sien suit.
I met ducht I ver I wijnende I
Eersame broeders vol trouwen
wilt de Conste in Eeren houwen
Binnen s gravenpolder pleijn
Soo suldij met deucht verwinnen certeijn".
Hoewel helaas uit het boek verdwenen, moet volgens wijlen de heer D.A. Poldermans voorin het
boek over het tijdvak van 1709 - 1716 gestaan hebben:
"Ter heeren de Conste
Van Redericke
Met deught verwinnende
Al ben ick niet van de prontste
lek sal daerom niet beswicken
Altijdt haer sijn beminnende".
48