J. WALRAVE
gelegenheid van bepaalde gebeurtenissen (bruiloften, e.d.). Het werd ook wel vertoond tijdens het
uitreiken van prijzen. Een esbattement behoort tot de categorie luchtige en grappige toneelspelen
(blijspel), terwijl een klucht kan worden omschreven als een kort toneelstuk, waarin een komiek
geval uit het dagelijks leven op boertige wijze wordt behandeld.
Maar niet alleen moest er op de feestdag van het gilde een spel opgevoerd worden, de mogelijkheid
was ook aanwezig, dat de prins bepaalde wanneer en door wie een spel ten tonele moest worden
gebracht. Hij had blijkbaar een voorraad spelen, want het artikel gaat ervan uit. dat de bode met een
spel op stap werd gestuurd naar de door de prins aangewezen leden, waarop was aangetekend
wanneer de opvoering moest plaats vinden. Werd die opdracht door een aangewezen lid niet
geaccepteerd, dan moest hij 5 schellingen betalen. Ondanks die boete bleef hij toch verplicht de
voor hem aangegeven rol te spelen, tenzij hij tijdig de onmogelijkheid daartoe kenbaar maakte. Had
hij geen geldige reden van verhindering en bleef hij in gebreke, dan stond hij niet tot gewone of
grote correctie, zoals in andere artikelen is aangehaald, maar "tot sware corektie van prinse ende
dekens". De boeken en/of rollen van de spelen moesten worden ingeleverd bij de prins. Vanaf 1774
werd daaraan toegevoegd, dat de prins gehouden was de stukken goed te bewaren ten behoeve van
de kamer. Maar niet alleen hij, ook de leden hadden tot taak goed voor de hen toevertrouwde
stukken te zorgen. Want werden ze door hun toedoen of tijdens hun beheer gescheurd of vernield,
dan waren ze voor elke honderd, en daarmee zal wel bedoeld zijn telkens per 100 regels, een boete
van 3 groten verschuldigd en bovendien stonden zij ter normale correctie.
Vervolgens komen er vijf artikelen aan de orde, die niet in het reglement van 1734 voorkomen.
Het eerste gaat over de "Acordasie" of "Accordantie" van de spelers. Degene, die de toneelrol via
de bode had ontvangen, diende met zijn medespeler(s) op de zondagen en het uur daarbij door de
prins bepaald op de kamer te verschijnen om te accorderen. Samen moesten zij dus oefenen en
dienden zij te proberen de opvoering van het spel te doen slagen. Bij verzuim was er een boete van
6 groten in het reglement van 1774 en van 6 schellingen in dat van 1792 te betalen. Dezelfde boete
gold ook voor degene "die met het boek belast zal zijn". Waarschijnlijk was daarmee bedoeld de
deken, die in het betreffende jaar de administratie verzorgde.
Wanneer een gildebroeder in het huwelijk trad, dan behoorde dat in beginsel de kamer niet
onopgemerkt voorbij te gaan. De prins had te zorgen, dat er een tafel- of blijspel werd gespeeld,
indien de bruidegom daarin toestemde. Als tegenprestatie werd wel verlangd, dat de spelers de
gelegenheid kregen de nodige drank te nuttigen. Aangenomen mag wel worden, dat het elke in het
huwelijk tredende gildebroeder zijn eer te na gekomen zal zijn om de prins niet de kans te geven
enkele spelers te laten optreden. Het lijkt me zelfs niet uitgesloten, dat alle broeders zich op de
bruiloft lieten zien. Maar ook al gaf hij de wens te kennen, dat hij het spelen van een spel niet op
prijs stelde, dan kwam hij er toch niet onder uit de gildebroeders van bier te voorzien. De
reglementen van 1734 en 1774 geven als maat aan, dat minstens een half vat beschikbaar moest
worden gesteld dan wel 10 schellingen, dus een halve pond vlaams, al naar believen. Zeker zal wel
zijn, dat het geldsbedrag benut zal zijn voor de aankoop van geestrijk vocht. Het reglement uit 1792
behelsde aanvankelijk het zojuist genoemde tarief, dat echter is doorgehaald en veranderd in de
helft.
In het reglement van 1774 staat het artikel over het trouwen van een lid vóór dat met de titel "Van
Princen beveelen", terwijl in 1792 de volgorde hiervan verwisseld is. Mogelijk een vergissing bij
het overschrijven.
De inhoud van "Van Princen beveelen" is naar mijn mening niet zo duidelijk geredigeerd. In het
reglement van 1792 luidt het als volgt; "Item of den Prince doet vergaeren ende ontbieden de
Gemeene gezellen ende hij daar zelve niet en quaame, zoo zal hij gehouden zijn in zijn zelfs boete,
44