J. WALRAVE
hoogte van de gestelde boetes wel eens veranderd en zijn later artikelen gewijzigd en/of
toegevoegd. Zoals later nog wel eens meer zal blijken, was het overschrijven soms een moeilijke
zaak. Als voorbeeld van afwijkend woordgebruik, soms op enkele regels afstand: supplianten,
sublijanten. sublijhanten, sublijaanten, waarmee m.i. wel verzoekers zal zijn bedoeld. Helaas zijn
deze reglementen door de tand des tijds in een slechte staat geraakt en op een aantal plaatsen
onleesbaar geworden.
Het reglement - en we nemen dat van 1774 als voorbeeld - begint met het hoofd "Eerwaardige,
wijse en voorsienige heeren Cornelis Gilijsse ende Jan Jacobse boone, Ambagtsheeren der parochie
ende heerlickheijdt van Schravenpolder", aan wie Job Cornelisse, Cornelis maeghielse, Adriaan
pieterse, Cornelis digenisse, dierick reijnierse, Hector paulusse en Wijllem hubrechtsen als
"liefhebbers ende constbemijnders van de edele conste van retorich" het verzoek doen om de
rederijkerskamer weer op te richten. Als reden werd vermeld "overmijts datse genselick ende
geheel onder de voedt ende te ruijne geraeckt was deur den troubelen tiden verdonckert" en "hoedat
de konste van retorich werdt onderhouden ende geuseerdt bij onse voorschreven prochij van ons
jonge persoonen wesende tot stigtinge ende leeringe der consbemijnders die te onderhouwen,
hetwelk deur versoeck van ons subliaanten over ettelicke jaaren toegelaten ende gekonsentteert bij
Jonckheer lieven van kats". Als de "troubele tiden" zij ongetwijfeld de nogal onrustige jaren 1560
en daarna aan te merken.
Het exemplaar van 1734 vermeldt echter de namen van Job Cornelissen machielse, Adriaan
machielse, Adriaan pieterse, Cor. digenisse, dierick reijnierse, hector pauwelse en Willem
Huijbregtse. Het einde van de inleiding van 1734 luidt: "al het gene uwe Eerwaardige
Ambachtsheeren hier inne doen sal de sublijatie en groote vriendtschap wesen dat kenne Godt die
ons Eerwaardige Ambachtsheeren wil verleen een zaligh einde lanck voorspoedig leeven".
Het reglement van 1774 geeft een ander slot aan deze inleiding, dat luidt: "om u Edele
Ambachtsheeren sijn grasie op desen te stellen met apostille al het gene ons heerwaardige
Ambachtsheeren wijlt verleenen een lanck voorspoedigh leven en een zaligh heijnde".
Het reglement van 1792 kent deze inleiding niet. Wel volgt in alle 3 de reglementen daarna het
verzoek van Job Cornelisse, Huijbrecht Jansen, Corn. Pietersen Cock, Corn. Fransen, Jan
Danielsen, doch in dat van 1734 en 1774 gericht "Aen mijn Edelvoorsienigh heet Jonckheer Lieven
van Kats, Ambachtsheere der prochie ende heerlijckheid van schravenpolder" en in dat van 1792
"Aan mijn Edelachtbare heer Jacques Leijn van Cats ambagtsheer der Parochie en Heerlijkheid van
s Gravenpolder" om fiat op het reglement en de aanwezigheid van de rederijkerskamer.
Volgens het eerste exemplaar is er ondertekend op 12 november 1596, in het tweede ook op die
datum, doch met de vermelding dat lieven van kats mede heeft ondertekend en Joos Janse van den
broeke "dese prevelegie" heeft "oversien en verschreven in het jaer ons heeren 1774", terwijl het
laatste exemplaar is ondertekend op 7 december 1596.
In de twee eerste exemplaren is in het tweede deel van de inleiding het volgende gedicht, hoewel
niet precies gelijkluidend, opgenomen:
"Edele heeren wilt ons ftjolierkens
assisteren want wij sijn in t voorstel groen
wij sullen verquicken met alle dierkens
Edel heere wijldt ons fijolierkens
Jonnen dat wij bloejen als Eglentierkens
met deugt verwinnende sijn wij in t spel koen
Edel heere wildt ons fijolierkens
34