J. SMITS
van Holland is vrij goed bewaard gebleven. Dit wil zeggen, naast de rollen met de sententies
(vonnissen) van het gerecht zijn ook allerlei andere processtukken bewaard gebleven, zodat in veel
gevallen een nauwkeurige reconstructie van het proces mogelijk is. Nu is van het proces van
Comelis Coucke tegen de superintendent van het eiland niet alles in het archief van het Hof van
Holland bewaard gebleven, maar toch voldoende om op de belangrijkste vragen een antwoord te
kunnen geven. Bovendien hebben beide partijen bij Goese notarissen het een en ander, met name
getuigenverklaringen vast laten leggen, zodat we extra goed geïnformeerd zijn.
Voordat het proces voor het Hof van Holland in Den Haag een aanvang kan nemen moet Coucke
een verzoekschrift in laten dienen. Hij laat daartoe een uitgebreid epistel opstellen door de advocaat
F. Brandijn. Hij moet een ander als procureur kiezen, want er is door de eeuwen heen een vast
aantal advocaten als procureur aan het Hof van Holland verbonden, die bovendien over hun
procureursplaats als een vrij eigendom kunnen beschikken. Brandijn was niet in bezit van het
procureurschap voor het Hof en fungeerde gedurende het proces in Den Haag alleen als advocaat
voor Coucke.
Coucke kiest de procureur Roodere. Hij is uiteindelijk degene die de geproduceerde stukken aan
het gerecht overlevert en die het pleiten verzorgt.
Het verzoekschrift ten behoeve van Coucke, het zogenaamde verzoek om "mandement in cas
d'appel", houdt niet alleen het verzoek in om de zaak op de gerechtsrol te plaatsen. Het geeft ook
een uitgebreide beschrijving van de aanleiding tot het verzoek. Het aardige van dit stuk is dat we nu
een heel andere en ook scherpere formulering van Coucke's bezwaren tegen de beschuldigingen
van de superintendent vinden dan in de gerechtsrol van Goes opgetekend zijn. De 'mijn naam is
haas'-strategie wordt verlaten. Er wordt nu sterk de nadruk gelegd op het competentievraagstuk.
Coucke stelt zich op het standpunt dat heel de zaak van het zenden en betalen van mensen die
wacht moeten houden in het fort op het Keizershoofd een zaak van de ambachtsheren alleen is, dat
zijn zaak dus niet onder de landwachtzaken gerekend moet worden, temeer daar er over het innen
van belasting ten behoeve van de landwacht niets geregeld is in de ordonnantie (het reglement) op
de landwacht of welk ander statuut dan ook. Ook voegt hij toe dat de wacht in het fort op geen
enkele wijze gehinderd werd door het biljet tegen de belasting voor de huurwakers, op naam van de
ambachtsheren aangeslagen. Volgens Coucke was de opdracht mannen te sturen niet voor niets
gericht aan de schout en schepenen van de dorpen en niet aan de kapiteins van de vendels. Die
moeten zich er dan ook niet mee bemoeien. Het is een zaak van de ambachtsheren van Kapelle en
Biezelinge en niet van de Goese magistraat. Voor Coucke is deze benadering de meest strategische,
omdat ze hem de beste kansen biedt om tot de rechtsgang bij het Hof toegelaten te worden.
Overigens wordt het verzoek mede namens Adriaan Bastinck, de secretaris van Kapelle, ingediend.
Ook hij heeft het intussen met de superintendent aan de stok gekregen en wordt met
gevangenneming bedreigd. Omdat hij niet in gijzeling genomen is en Coucke zijn belangen
waarneemt zal ik zijn persoon voorlopig buiten beschouwing laten.
Het verzoek tot de rechtsgang van het hof toegelaten te worden wordt niet onmiddellijk
gehonoreerd. Men stuurt eerst nog een brief aan Coucke met daarin een gesloten brief ten name van
de superintendent, waarin deze wordt gevraagd naar Den Haag te komen om het verhaal van zijn
kant toe te lichten. Coucke stuurt de stadsbode Matheus Smallegange met de brief naar de
superintendent. Die weigert de brief, nadat hij hem half gelezen heeft, in ontvangst te nemen en
stuurt de bode er mee terug. Daar het antwoord van de superintendent op de bewuste brief zich in
het archief van het Hof van Holland bevindt kunnen we concluderen dat de superintendent toch
eieren voor zijn geld heeft gekozen! In zijn antwoord wijst de superintendent erop dat het Hof niet
10