VAGEBONDEN VAN DE ZELFKANT
de boer, die in de bedstee ligt. Eén van zijn metgezellen steekt een spaander in de brand waarmee
de borstharen van de boer worden geschroeid. Deze toont daarop onmiddellijk de nodige bereidheid
zijn geld af te staan. Het is niet veel. Wat daalders en enkele stuivers verwisselen van eigenaar.
Men proeft overigens de heilige verontwaardiging van de Goese stadssecretaris, wanneer deze de
roof bij de arme boer beschrijft. Na deze wandaad gaat het gezelschap naar de broer van Cornelis,
die ook wat geld aan het gezelschap verstrekt na een reeks van dreigementen. Met dit geld op zak
komen ze in Ovezande aan. Ook hier stellen zij aan de dorpelingen de vraag of er roomskatholieke
geestelijken en Spanjaarden in het dorp verblijven. Zij zullen die ter plaatse wel eens een kopje
kleiner maken. Dat is niet het geval. Ze lopen de kerk binnen, smijten met de stoelen en vragen:
"waer sijn nu die houte geusen", waarmee ze de heiligenbeelden bedoelen. In Hoedekenskerke
hebben ze die wel aangetroffen, naast geschilderde "borders ofte tafels." Dat alles is in stukken
gehakt en opgestookt en spottend hebben ze toen tegen elkaar opgemerkt: "het brant soe wel als
ander hout ende wij wennen ons daer mede soe wel als bij ander hout." In Ovezande gaan ze na het
verlaten van de kerk naar het huis van baljuw Jan Jacobssen en maken hem geld afhandig. Doncker
Willemkens is de volgende, maar deze mag zijn geld houden. Cornelis Husen wordt een
"swijnspriet" en een "rappier" afhandig gemaakt. Maar de rooftocht is nog niet voorbij. Jonge
Winter mag zijn geld afstaan en bij Leijn Mertens zijn het de spaarpotten van de kinderen, die
ingeleverd moeten worden bij het geuzenvendel. Leijn Mertens, die Blomme waarschijnlijk kent,
vraagt hem. hoe hij aan deze kameraden komt, waarop hij antwoordt: "sij hebben mij achttien ofte
negentien guldens genomen, ick moet die weder soucken."
Tot Jans misdaden rekent men ook de poging een varken, dat door de geuzen gestolen is, te
verkopen in Baarland. Hem wordt kerkroof en diefstal ten laste gelegd. Ook rekent men hem tot de
rebellen en vijanden van Philips II. De stadhouder van Zuid-Beveland die in dit geval als openbare
aanklager optreedt, eist de doodstraf door middel van verbranding of ophanging aan de galg. Zijn
goederen moeten geconfisceerd worden. Burgemeesters en schepenen spreken inderdaad de
doodstraf door middel van de galg uit. Het vonnis wordt op 27 januari 1573 voltrokken.
(bron: Raze 1572, fol. 327r-328r)
Kwade huwelijkstwisten
Ook in 1573 krijgt de schepenrechtbank de zaak van het gezin van Jacob Dierickssen te
behandelen. Deze in Enkhuizen geboren Hollander is ongeveer 53 jaar oud. In 1572 is hij getrouwd
met Josijne Piers. Uit een eerder huwelijk heeft hij een zoon en zijn vrouw een dochter, die bij hem
en zijn vrouw te Kwadendamme inwonend zijn. Zij is een verkeerde keus. Het huis staat al gauw
bol van de twisten, wanneer Jacob er achter komt. dat niet alleen hij. maar ook zijn zoon Dierick
regelmatig het bed met zijn echtgenote deelt. Vrouw en zoon ontkennen dat echter om het hardst.
Jacob verlaat zijn huis, wordt herbergier en trekt in een cafeetje onder aan de dijk bij
Kwadendamme. Hij neemt de dochter van zijn vrouw. Rietgen Gillis, mee als dienstbode en laat
vrouw en zoon in het echtelijk huis achter. Dan blijkt alras, dat Jacob boter op zijn hoofd heeft. Hij
deelt namelijk het bed met de dochter. Kwadendamme is maar klein en praatjes komen al snel de
wereld in. Zo komt het dat de stadhouder van Zuid-Beveland een onderzoek laat instellen naar deze
affaire en hij treft het. Wanneer zijn vertegenwoordiger in de nachtelijke uren het kroegje met een
bezoek vereert, treft hij Jacob en zijn "dienstbode" naakt in een niets verhullende pose in bed aan.
Beiden worden gevangen genomen als incestplegers. Het wordt er tijdens het onderzoek voor Jacob
nog niet beter op. Bouwen Lams en Cornelis de Witte uit Kwadendamme hebben namelijk in deze
troebele tijd twee kisten met kleren begraven in een stuk land "liggende in de Swake" om te
7