KERKPATROCINIA OP DE MIDDELEEUWSE EILANDEN patrocinia in ruimere zin, gewoonlijk worden zij tituli genoemd. In de Karolingische tijd nam hun betekenis en verbreiding snel af ten voordele van de eigenlijke patrocinia, de heiligenpatrocinia. zulks tengevolge van de boven aangegeven redenen: de toenemende heiligenverering en de Germaanse behoefte aan heiligen als rechtssubjecten. In onze streken werden zulke titels na de tiende eeuw bijna niet meer gekozen en waar zij heiligen als secundaire patrocinia naast zich hadden, schoven deze heiligen gemeenlijk naar de eerste plaats." (7) Waar wij nu verder onze aandacht bij zullen bepalen, is de tijd van de parochiestichting in onze streken en de patrocinia van onze kerken in die tijd. Het gaat dus om de verering van een specifieke met name genoemde heilige, onder wiens bescherming de parochiekerk vanaf het tijdstip van haar inwijding werd gesteld. In het gebied dat uitgroeien zou tot het oude bisdom Utrecht, was vanaf het begin van de kerk daar, een centrale rol in het hele gebeuren van de heiligenverering weggelegd voor de heilige Martinus van Tours. Dat had verschillende oorzaken. Wij komen daar bij de beschrijving van de afzonderlijke heiligen op terug. Speciaal willen wij hier in de bovengenoemde omschrijving van Nolet en Boeren nog de aandacht vestigen op de zinsnede wiens naam constant door de eeuwen werd gedragen, want patrocinia wijzigen zich moeilijk". Het is wat dit aspect betreft bij de patrocinia hetzelfde als bij de plaats waar de parochiekerk gebouwd werd. Een eenmaal gewijde plaats hield men meestal kost wat kost als zodanig in stand, ook in gevallen waar duidelijk economische of andere zakelijke motieven zouden rechtvaardigen de kerk op een andere plaats te gaan bouwen.(8) Wel is in een aantal gevallen sprake van twee - soms zelfs nog meer - patrocinia voor één en dezelfde kerk. De latere wijding aan de heilige kwam dan naast de oorspronkelijke, maar niet in de plaats ervan.(9) Gaan wij te rade bij Alberdingk Thijm. dan vinden wij daar het voorbeeld van de in het begin van de zesde eeuw door de H. Caesarius te Arles gestichte kerk die in drieën verdeeld was, waarbij elk van de drie delen op naam van een verschillende heilige was ingewijd. Het middenschip en de plaats van het hoofdaltaar was gewijd aan de H. Maagd Maria, de noordelijke zijbeuk - de plaats van de vrouwen - aan de evangelist Johannes, de zuidelijke zijbeuk - de plaats van de mannen - aan Martinus van Tours.(10) Wij achten het zeer wel mogelijk dat ook in onze streken - in die gevallen dat er sprake is van meerdere patrocinia voor één kerk - er een vergelijkbare situatie is geweest. Tevens gaan wij er. in de wetenschap dat de H. Kerk in Maria werd gepersonificeerd. van uit dat ook hier het middenschip en de plaats van het hoofdaltaar aan haar waren gewijd. Dit uiteraard als naast één of meer andere heiligen de H. Maagd bij de patrocinia wordt vermeld.11 De rol van de kerkklokken. Zowel in het godsdienstig als in het openbare en maatschappelijk leven hebben klokken door de eeuwen heen steeds een voorname rol gespeeld. Ze zijn er in vele soorten. In de Winkler Prins encyclopedie staat: "Luid- en carillonklokken zijn driedimensionale stukken metaal van rotatie- symmetrische vorm, die door een aanslag in trilling kunnen worden gebracht. Als metaal wordt meestal brons toegepast, een legering van 20 tot 23 tin en de rest koper, klokkenspijs genaamd." Een feitelijke omschrijving, die niets zegt aangaande de werkelijke betekenis van de klokken en zeker niet over de gevoelsmatige waarde. Het gieten van de klokken gebeurde in vroeger eeuwen vaak dicht bij de kerk. Vooral grotere klokken - met een gewicht van enkele duizenden kilogrammen en meer - werden meestal ter plaatse gegoten. Resten van ovens en damkuilen, die daarbij dienst deden, zijn bij opgravingen teruggevonden. Ook waren er de vaste klokkengieterijen. Het klokken gieten is altijd een vak 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1992 | | pagina 87