KERKPATROCINIA OP DE MIDDELEEUWSE EILANDEN sinds een decreet van paus Alexander lil (1170) aan de paus voorbehouden. Ook de aan de heiligverklaring voorafgaande zaligverklaring is sedert paus Urbanus VIII (1634) voorbehouden aan de paus. Al is er nog wel een onderscheid in de Katholieke liturgie tussen martelaren en belijders (in diverse categorieën verdeeld), wat betreft de patrocinia van kerken is er al vele eeuwen geen verschil meer tussen martelaren-heiligen (martyres) en belijders-heiligen (confessores). De beschrijving van alle heiligenlevens op historische en wetenschappelijke basis is in 1629 begonnen door de Jezuïet Johannes Bolland, de stichter van de Acta Sanctorum. Dit is een kritische uitgave van de oude heiligenlevens met commentaar. Het werk hieraan gaat altijd nog door. De groep geleerden die met dit werk bezig is, zijn de naar Johannes Bolland genoemde Bollandisten. Deze Belgische Jezuïeten zijn vanaf 1837 gevestigd in het St. Michielscollege te Brussel. De groep telt specialisten voor de diverse taalgebieden (Keltisch, Byzantijns, Oosters en Latijn). Het begrip patrocinium. (6) De dikke Van Dale geeft als omschrijving voor patrocinium in wereldlijke zin: •'bescherming die de bezitter van een landgoed zijn onderhorigen verleende, die zich daartoe van hem afhankelijk maakten." Voor wat hoort wat: dienstbaar en afhankelijk zijn en daarvoor in de plaats bescherming krijgen. Het begrip stamt uit het oude Romeinse Recht. Het betrof de verhouding van zulke zogenaamde "patronen" tot hun "cliënten", d.w.z. vrijgelaten slaven of anderen die een afhankelijke status aanvaardden in ruil voor de geboden bescherming en rechtszekerheid. Al in de vierde eeuw gebruikt bisschop Ambrosius van Milaan het begrip in een kerkelijke zin en zo ontwikkelt het zich tot het begrip kerkpatrocinium dat wij nu bespreken willen. De grondgedachten kloppen ook nu nog vrij aardig: er is sprake van een zich onder bescherming stellen van een heilige als patroon en die daarvoor eren en dienen. Immers: een plaatselijke kerk werd, alvorens in gebruik genomen te worden, ten alle tijde aan de almachtige God, maar daarnaast ook aan een met name genoemde heilige, de patroonheilige, toegewijd. Van die heilige verwachtte men bijzondere bescherming en voorspraak bij God. Begrijpelijk was, dat naarmate de Mariaverering een steeds hogere vlucht nam, vele kerken haar als patrones kregen. In zo'n geval is er sprake van een Onze-Lieve-Vrouwekerk. De oudste vorm van het kerkpatrocinium treft men overigens aan in vroeg-christelijke tijd. wanneer men de kerken die gebouwd waren op het graf van een martelaar of martelares, of wier gebeente daarheen gebracht was, naar die heilige noemde. Dat "noemen naar" werd geleidelijk "toewijden aan." De heilige wordt dan in volle zin de "patroon" van die kerk. Daarna ontstaat al vroeg het gebruik om ook anderen dan de eigenlijke "grafkerken" aan heiligen toe te wijden. Eerst aan martelaren, maar wanneer de verering van heilige niet- martelaren (belijders of confessores) ingang vindt, ook aan zulke belijders (bisschoppen, monniken, maagden). Tenslotte werden kerken ook wel toegewijd aan geloofsgeheimen, zoals de H. Drie eenheid of de Verlosser (Christus Salvator). Dat zijn dan zgn. "tituli" en eigenlijk geen echte "patrocinia", zoals men zal inzien. Hoe kwam men er toe om overal aan de kerken een patrocinium te geven? Overal waar de kerk zich uitbreidt, neemt men het verschijnsel waar. Sommigen dachten dat het de bedoeling was om bij de geloofsverkondiging, de oude heidense benaming van heiligdommen te kerstenen. Bijvoorbeeld een Wodansplaats die Martinuskerk wordt. Inderdaad beveelt paus Gregorius de Grote iets dergelijks aan. wanneer hij aan Augustinus, de Apostel der Angelsaksen, zijn instructies meegeeft. Maar dat schijnt toch niet zo erg veel gebeurd te zijn. Veel belangrijker lijkt de groeiende heiligenverering zelf te zijn, die met name tot een patrocinium leidde wanneer er een echte relatie met de heilige 75

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1992 | | pagina 85