KERKPATROCINIA OP DE MIDDELEEUWSE EILANDEN
sacramentele doophandeling werd door allerlei ceremoniën voorafgegaan en gevolgd. Zij hadden
allerlei symbolische betekenissen, betrekking hebbend op het doopsel zelf en zijn uitwerking. Voor
zover daar vragen werden gesteld of beloften en belijdenissen werden gedaan, spraken de
doopborgen. peter en meter, in de naam van een onmondig kind. Vooraf gingen de zgn.
katechumenaatsplechtigheden, gegroeid uit het geen doopleerlingen in de vroegere tijden, gespreid
over enige tijd, deden of ervoeren. Een exorcisme (bezwering van kwaad en zondige invloeden), de
toediening van het zout (der wijsheid) en het openen van mond en oren voor Gods Woord (het
"effeta"), de zalving met katechumenenolie (als voor de levenswedloop), de plechtige
geloofsbelijdenis. Na de eigenlijke doop volgden dan de zalving met de wijdingsolie, het chrisma
(opname in een koninklijk en priesterlijk volk), de uitreiking van een brandende kaars en van een
wit doopkleed (de brandende lamp en het bruiloftskleed uit de evangelische parabels voorstellend).
De doophandeling zelf bestond al sinds eeuwen niet meer noodzakelijkerwijs uit een
onderdompeling, zoals in de oude kerk gebruikelijk was geweest, maar uit begieting met water. De
doopborgen namen, ook na de doop. nog een belangrijk deel van de zorg op zich dat de dopeling
een christelijk leven zou leiden. Het lidmaatschap van de kerk was een vanzelfsprekend gegeven.
Rebellie daartegen op latere leeftijd deed zich nagenoeg niet voor. Wellicht laat zich dit mede
verklaren uit het meer collectief karakter van de middeleeuwse samenleving.
Erg belangrijk vond men ook in die tijd het exorcisme dat bij de doop hoorde. Er was zoveel dat het
geluk van de mens bedreigde. Men wist uit de Bijbel dat de Boze, de Vorst van deze wereld, de
geestelijke en lichamelijke ondergang zoekt van de mens.
Men zocht bescherming bij Christus, die het kwaad had overwonnen, en in het teken van zijn Kruis.
Te meer, omdat men in zijn onkunde van zoveel natuurlijke oorzaken, al gauw ertoe geneigd was
allerlei demonische invloeden en wezens te vermoeden, daar waar het kwaad toesloeg. Zo werd het
kwaad een gegeven dat zeer dikwijls werd gepersonificeerd in fantasierijke demonische figuren,
veelvuldig afgebeeld in het snij- en beeldhouwwerk van middeleeuwse kerken. De mens voelde
zich haast dagelijks machteloos tegen de bedreiging van het kwade in de vorm van ziekten,
hongersnood, oorlogsgeweld, overstromingen en andere natuurrampen. Doopweigering door de
ouders kwam dan ook hoogstzelden voor. meestal alleen in gevallen als men het kind verdere
levenskansen weigerde. Het doden van pasgeboren kinderen schijnt overigens al vanaf de elfde
eeuw, wellicht onder invloed van voortgaande kerstening, zeldzaam te zijn geworden. In plaats
daarvan werden kinderen vaker te vondeling gelegd.
Sprekend over God sprak de late-middeleeuwer vaak in één adem ook over Gods lieve heiligen.
Vaak, zo meende hij. toonde God zijn zorg en liefde voor de mensen door hun voorspraak en was
hun leven en werk van Hem vervuld. Spreken van God in geschriften uit die tijd geschiedde dan
ook veelal in samenhang met diens heiligen. De Gesta abbatum van het klooster Sint-Truiden,
geschreven door abt Rudolf 1138). begint met een brief van de auteur. Deze merkt daarin op dat
hij door de genade van God èn van de heiligen Trudo en Eucherius abt was van het hun
toebehorende klooster.
Was dit een min of meer ceremoniële verwijzing naar de heiligen die in de geschiedenis van die
abdij van belang waren geweest, veel belangrijker en in feite min of meer dogmatisch voor de
eeuwen daarna is de aanhef van de omstreeks 1030 geschreven Vita van de tiende-eeuwse
kloosterhervormer Gerard van Brogne: "De roemrijke kracht van de Heer wordt des te meer
verkondigd naarmate zij zich meer wonderbaarlijk uitwerkt in de heiligen. Immers in de heiligen is
God werkzaam om zich in hen en hun wonderen te laten zien. Daarom roept de profeet in
bewondering uit: "God is wonderbaarlijk in zijn heiligen!" Aldus laat een eerbewijs voor een
heilige zich ongetwijfeld verstaan als lof aan God. Daarom dient men de heiligen te vereren, opdat
de lofprijzing van God zich meer en meer verbreidt."
73