SOCIALE ONRUST IN WOLPHAARTSDIJK
vraagt Lanting verhoging van zijn salaris, maar de commissie van beheer heeft daarmee niet
gerekend. Wanneer de kerkeraad eigenmachtig de salarispost verhoogt, is het conflict daar. De
leden van de commissie van beheer, waarin ook Luikenaar als ouderling zitting heeft, dienen hun
ontslag in. Het wordt een moeilijke zaak. Dominee verzuimt kerkeraadsvergaderingen bij te wonen,
de kerkeraad verhoogt het salaris naar 2800,— per jaar, maar dat weigert de dominee weer.
Daarbij komt in 1925 de kwestie rond Luikenaar. Zijn voorzitterschap van de afdeling
Wolphaartsdijk der NCLB wordt hem niet in dank afgenomen. Enkele grote boeren, waaronder
D.P. Goetheer. J. Goetheer en A. Weijns - zij bekleden dan geen kerkelijke functie - dienen bij de
kerkeraad bezwaren tegen hem in. Het bezwaarschrift spitst zich toe op de vraag: "kan iemand, die
één der voornaamste warmakers der hier ter plaatse bestaande actie der arbeiders het ambt van
ouderling (bekleden) en tegelijk voorzitter van die vereniging zijn." Op 26 mei behandelt de
kerkeraad het bezwaarschrift. Niemand van de kerkeraadsleden heeft principiële bezwaren tegen
het feit, dat Luikenaar ouderling en voorzitter van de arbeidersvereniging is. Eén van de leden geeft
wel als zijn mening te kennen dat Luikenaar er verkeerd aan heeft gedaan om in november 1924 -
eind 1923 is hij niet herkozen als ouderling en daardoor een poosje afwezig geweest in de
kerkeraad - weer als ouderling te gaan fungeren, nadat de manslidmatenvergadering hem opnieuw
heeft gekozen. De kerkeraad komt tot de conclusie, naar aanleiding van een voorstel van de
predikant, dat Luikenaar er beter aan doet te bedanken als voorzitter van de arbeidersvereniging om
wille van de rust binnen de kerkelijke gemeente. Hij moet dat offer brengen. De kerkeraadsleden
willen wel met nadruk aan de briefschrijvers kenbaar maken, dat zij Luikenaar beslist niet als één
der grootste "warmakers" zien. Maar A. Weijns laat het er niet bij zitten. In de volgende
kerkeraadsvergadering komt opnieuw een brief van hem aan de orde én één van zeventien
manslidmaten, die eveneens grote bezwaren koesteren tegen het voorzitterschap van Luikenaar van
de landarbeidersbond. Zij stellen dat "bepaalde broeders de gemeente ontzettende schade
berokkenen en de naam des Heeren (door het bestaande conflict der werkgevers en werknemers) in
opspraak wordt gebracht. Dat het hun onmogelijk is in broederliefde het huis des Heeren te
bezoeken." Zij eindigen met het verzoek dat Luikenaar één van zijn functies opgeeft. Een deputatie
van de kerkeraad is bij Weijns op bezoek geweest, maar daar geen stap verder gekomen. Het
dreigement van de zeventien om de kerkdiensten niet meer te bezoeken, acht de kerkeraad
afkeurenswaardig, temeer omdat Luikenaar te kennen geeft, dat geen der briefschrijvers ooit bij
hem op bezoek is geweest om over de zaak te praten. Lang en breed delibereert men over de
kwestie, todat ds Lanting voorstelt om de indieners van het bezwaarschrift mee te delen, dat de
kerkeraad de inhoud daarvan voor hun rekening laat, maar dat hij Luikenaar adviseert zijn
voorzitterschap neer te leggen. Eén kerkeraadslid vindt, dat daarmee een knieval wordt gedaan voor
de bezwaarden en Luikenaar zelf peinst er niet over om het advies te volgen. Hij is door de
gemeente geroepen tot het ambt van ouderling en kan het voorstel van de praeses om des gewetens
wille niet aanvaarden. Hij doet uiteindelijk de toezegging het voorstel nog eens te overwegen en
gaat vervolgens naar huis. De briefschrijvers krijgen als antwoord, dat de kerkeraad nota neemt van
het bezwaarschrift, de zaak ernstig overweegt en hoopt tot een goed einde te brengen. Daaraan
wordt toegevoegd, dat Luikenaar op wettige wijze tot het ambt is geroepen. Bovendien heeft de
Generale Synode in 1920 tot uitdrukking laten komen, dat de totstandkoming van organisaties in
christelijke geest, zoals de arbeidersvereniging, eerder toe te juichen dan af te keuren is. Op 11 juni
1925 vindt de volgende vergadering plaats. Luikenaar deelt mede geen vrijmoedigheid te hebben
om te bedanken voor het ambt van ouderling, maar tobt toch met de vraag of het nog wel zinvol is.
dat hij het ouderlingschap in de nabije toekomst blijft bekleden, gelet op de antipathie, die hij in
Wolphaartsdijk moet ondervinden. De kerkeraad heeft er wel begrip voor, doch adviseert hem
tenslotte om niet te bedanken. De roeping tot ouderling is geen mensenzaak. Op de vergadering van
25