W.P. DEN TOOM EN A.J. BARTH met het noteren van de gegevens, waarop Arnout Cornelissen antwoordt, dat dat zijn taak is. Daarop wordt de molenaar boos en voegt Cornelissen toe: "als de wijffs van het Nieuwedorp dat wisten, gij en soud hier geen drij dagen wesen." En later, wanneer het bezoek al achter de rug is, komt de molenaar met zijn vrouw bij Cornelissen en de laatste voegt hem toe: "gij moogd soo cloeck wesen als gij wilt, dat het de wijfs van het Nieuwedorp wisten, dat gij hier wagter waard, sij souden u dood Braeien." Op 24 november ziet Cornelissen maar liefst elf vrouwen van Nieuwdorp, gewapend met stokken en bezems in de richting van de molen gaan. Ze geven een koeiewachtertje de opdracht om te gaan kijken of Cornelissen in de buurt is. Ze zien elkaar waarop de jongen zich schielijk omdraait en naar de molen holt. De vrouwen komen naar buiten en Cornelisse zet het op een lopen en vlucht in de herberg van de Vriese in 's Heerenhoek. De vrouwen komen hem dreigend achterna, gooien met modder en gaan op wacht staan bij de voor- en de achterdeur, zodat Cornelisse geen kant op kan. Ze schreeuwen: "daar staat dien duijvel" en "komt jou duijvel, gaat nu maar naar de mole om te wagten" en ze steken uitnodigend koolbladeren uit met de mededeling: "schrijft daar briefjes op." Met een hoop getier, geschreeuw en dreigementen verlaten de vrouwen 's Heerenhoek. Cornelisse laat het er niet bij zitten. Hij doet verslag aan Hoijwagen. die een dag later naar de molenaar toegaat, vergezeld van Cornelisse, Adriaan Mels, Jacobus Franse, Bastiaan Goël en deurwaarder Nicolaas Noutse. Dat is vanzelfsprekend niet naar de zin van de molenaar, die dreigementen schreeuwend de molen ingaat en de wieken in een bepaalde stand zet. waarop Cornelisse, die in Kapelle molenaar is geweest, zegt: "molenaar, dat doet gij om een leuse of teeken te geven aan de wijffs, opdat sij weder om bij den anderen souden rotten." Hij doet een poging de molen weer in de oorspronkelijke stand te zetten, waarop een worsteling met de molenaar volgt. De laatste weigert ook om Hoijwagen zijn werk te laten doen, namelijk het wegen van het zogenaamde mouwermeel. dat is gemalen mout. Hij zegt: "gij en sulder om den duijvel niet aankomen, ik sal der u van houden, gij suit het mouwermeel niet wegen." Dan blijkt er ook nog een ongemerkte zak tarwe aanwezig te zijn, waarop de pachter van het gemaal de molenaar verbiedt om die dag nog te malen, maar daar zal deze zich volgens zijn zeggen niets van aantrekken. De pachter vertrekt met zijn gezellen naar de herberg van De Vriese, waar zich ook enkele Nieuwdorpse dames bevinden, onder leiding van ene Berbel. die met elkaar "een soopje anijs" drinken. Ook buiten staan nog enkele dames, waaronder de vrouw van Hendrik Modderkreeke. Het komt tot een scheldpartij. Wanneer de gemoederen enigszins bedaard zijn en de samenscholing voor de herberg er niet meer is, doet Hoijwagen een nieuwe poging om op de molen zijn werk te doen. Maar de molenaar en de Nieuwdorpse vrouwen zijn niet vertrokken. Bij de molen gekomen komt het welhaast tot een gevecht. De vrouwen slaan met stokken onder "abominabel vloeken en bedreijginge van hem dood te sullen slaan." Eén klap is zo hard. dat Hoijwagen een bloedende hoofdwond oploopt. De pachter kiest de wijste partij en verlaat 's Heerenhoek. In Goes doet hij zijn verhaal, waarop de molenaar in hechtenis wordt genomen. Zijn verdediger laat uitkomen, dat het allemaal zo'n vaart niet heeft gelopen en dat er sprake is van misverstanden. De molenaar heeft laten merken blij te zijn, dat Arnout Cornelisse wachter op de molen wil zijn, want de molenstenen moeten gescherpt worden en dan is zo'n ervaren molenaar erbij alleen maar prettig. Ook heeft zijn vrouw niet gezegd, dat de Nieuwdorpse dames hem wel even zullen doodslaan. Die heeft slechts getracht hem te waarschuwen voor dit vrouwvolk. Zij kent ze immers. Dat de vrouwen in zijn huis zijn geweest, klopt wel. omdat een Nieuwdorps meisje in het dorp heeft verteld, dat de molenaar zijn maalgeld niet meer ontvangt, omdat er een wachter op de molen is aangesteld. Inderdaad heeft de molenaar de pachter niet geholpen bij het doen van zijn werk, maar er staat toch nergens in de ordonnantie dat hij deze moet helpen. Het is duidelijk, de molenaar is beducht om vermindering van zijn inkomen. Het verweer van de verdediging en haar eis om de molenaar onmiddellijk in vrijheid te 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1992 | | pagina 12