VAGEBONDEN VAN DE ZELFKANT
zichzelf het leven heeft benomen. Ze hebben nooit woorden gehad over Stuarts plan om een
volledige bekentenis af te leggen. Welnee, en als het niet waar is wat hij zegt, dan wenst hij nooit in
het paradijs te komen om zalig te worden en God te zien. Sterker nog. God mag hem levend in de
hel laten zinken en de duivel mag hem in duizend stukken snijden als het niet waar is, wat hij de
rechtbank vertelt. De heren magistraten trachten hem ervan te weerhouden zulke boude uitspraken
te doen. want zij weten allang, dat er geen sprake is van zelfmoord. Het door de doktoren en
chirurgijns verrichte onderzoek, bevestigd door de universiteit van Leiden, heeft uitgewezen, dat
Stuart op uiterst koelbloedige wijze is vermoord. Bovendien heeft Madrant zelf verklaard tegen de
kleermaker Jan Minnaart, die ook in de toren gevangen zit, dat Stuart is vermoord. Het gaat er de
rechtbank om uit te vinden in hoeverre Madrant medeplichtig is aan de moord. Met vele dure eden
blijft hij beweren, dat Corcil en hij volmaakt onschuldig zijn aan de moord op Stuart. Het wordt
burgemeesters en schepenen niet duidelijk welke rol Madrant daadwerkelijk heeft gespeeld. De
hoofdbeschuldiging aan zijn adres luidt dan ook het zweren van valse eden, waar het de dood van
Stuart betreft. De baljuw eist dan ook. dat hij geschavotteerd moet worden, waarna de scherprechter
met een gloeiend ijzer zijn tong moet doorboren. Daarna moet geseling en brandmerking volgen.
Tenslotte zal hij vele jaren in een rasphuis moeten doorbrengen. Het vonnis is wat milder. Madrant
moet aan een paal worden gebonden op het schavot, tot bloedens toe gegeseld en gebrandmerkt
worden, waarna hij voor vijfentwintig jaar mag nadenken in een tuchthuis. Zijn goederen vervallen
aan de stad en de kosten van het proces mag hij dragen.
(bron: Raze 1574, fol. 118v-123r)
De kippendief.
In augustus 1713 verblijft Pieter Wagenaar al enige weken in de gevangenis. Dat bevalt hem niet
echt en zo komt hij er toe om aan twee schepenen zijn zonden op te biechten. Eigenlijk zijn het
maar kruimeldiefstallen. Pieter is gespecialiseerd in het stelen van kippen, die hij vervolgens
doorverkoopt. Maar in de herberg van Kioetinge zijn het twee koperen kandelaars, die hij tersluiks
in een zak stopt en in Hoedekenskerke zijn het twee tinnen maatbekers waarvan hij niet kan
afblijven. Ook in Goes steelt hij bij Jan Moerbeek zo'n beker, die hij aan een straatmaker verkoopt
voor een dubbeltje en "een sooptje" (een borrel). In 's Gravenpolder zijn het vier hoenders die van
eigenaar verwisselen en in Kioetinge steelt hij er in totaal achttien. De baljuw vindt, dat het maar
eens afgelopen moet zijn met al die diefstallen en eist geseling en verbanning, maar burgemeesters
en schepenen oordelen anders. Wagenaar moet met hoenders, kandelaars en tinnen bekers
omhangen driemaal over de Grote Markt worden geleid tot lering en vermaak van de Goesenaars.
Daarna wordt hem voor vijfentwintig jaar de toegang tot Zuid-Beveland ontzegd.
(bron: Raze 1575, fol. 8v-9r)
De molenaar, die de hulp van Nieuwdorpse vrouwen inroept.
Op woensdag 23 november 1718 gaat Maarten Hoijwagen, de pachter van het gemaal te
Heinkenszand naar Marinus Carpentier, de molenaar van 's Heerenhoek, die ook aan hem de pacht
moet betalen. Hij heeft Arnout Cornelissen en Adriaan Mels bij zich. Het gesprek zal, naar hij
verwacht, niet aangenaam zijn. Het kan dan geen kwaad om een tweetal getuigen bij zich te
hebben. Hij vermoedt dat Carpentier knoeit met de briefjes waarop de hoeveelheden gemalen graan
moeten worden genoteerd. Op de molen aangekomen vraagt Hoijwagen wie er nu eigenlijk belast is
9