APOLOGIE VAN EEN NAZAAT In 1815 was de Moor failliet en dreigde door zijn schuldeiser - Versluijs - van zijn boerderij te worden gezet. Hij en zijn vrouw hebben toen Vader gesmeekt dit "talrijk huisgezin" deze ramp te besparen. Vader had zo zijn bedenkingen, maar na "langduurig beraad" streek hij de hand over het hart, kocht de boerderij en installeerde de Moor als pachter. Maar na zeven jaren had de Moor wederom een aanzienlijke schuld, ditmaal aan Vader. Een berekening om de waarde van het geld in 1822 te vertalen in guldens 1992 zal altijd mank gaan door de totaal verschillende omstandigheden, maar duidelijk is dat de gulden toen meer koopkracht had dan nu. De prijzen van bouwland als maatstaf nemende moet men de genoemde som met zeker een factor dertig vermenigvuldigen om de grootte van de schuld, uitgedrukt in hedendaags geld. enigzins te benaderen. Vader wijzigde toen de positie van de Moor van pachter in die van "Kasteleyn", waardoor hij althans geen nieuwe pachtschulden kon maken. Tien jaar later kwam ook hieraan een einde: aan het licht was gekomen, dat de Moor reeds langen tijd aan Vader "ontrouw" was geweest! Wat kan die "ontrouw" anders zijn geweest dan dat de Moor zich de veldproducten toeeigende die hij gehouden was aan de eigenaar af te dragen? Vader gebruikt hier een heel voorzichtig woord: ontrouw is geen strafbaar feit! Hij specificeert - opnieuw terughoudend - de aard van de ontrouw niet. Zijn "consideratie en advies" waren gericht aan een politiecommissaris. Hoe verontwaardigd Vader ook was - hij heeft de Moor nu wel van de boerderij afgezet - hij wilde de oude man en zijn familie niet ook nog een strafproces aandoen. De Moor heeft geen protest ingediend tegen het feit dat hij zijn oude bezit moest ontruimen. De beschuldiging van "ontrouw" heeft hij dus niet kunnen weerleggen. Desalniettemin stak dat diep. En dus zon hij op wraak. Hoewel het dossier onvolledig is - het verslag van het "delibereeren" van de algemeene vergadering van de Ingelanden van beide polders en ook het vereiste fiat van de Staatsraad Gouverneur zijn verdwenen in de mist der tijden - moeten wij ons toch maar eens bezinnen op de door Kramer helaas niet gestelde vraag: was de uitbrander terecht? Mij dunkt, daar is geen twijfel over. 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1992 | | pagina 119