DR. P.J.A. VAN VOORST VADER
5e. Dat Izak de Moor in het adres niet alleen bijbrengt dat hij buiten staat gesteld word om zijnen
plicht als gezworen te kunnen verrigten, of voor het belang van de polders te kunnen spreeken,
zijnen voorgewenden ijver gaat zelfs zover, dat hij zelfs voor de belangens van de Wissenkerke
polder zorgen wil, en in zijne onbeschaamde leugen en lasterzugt de directie van dien polder daar
en boven nog van pligtsverzuim durft beschuldigen en voerd verder aan dat de goede sloten,
hoewel door de gebrekkige afbetaling der belastingschuldige, dikwijls voor een groot gedeelte in
cijffer bestaande, alleen ten voordeele van den penningmeester strekken - doch vergeet dat zonder
dezelve, de subsidien voor de calamiteuse polders en andere polderwerken niet betaald zouden
kunnen worden, tenzij de landlieden in deze voor hun thans ongunstige omstandigheden in
moeijlijkheden gebragt werden.
Nu hij zelve geen landbouwer meer is, schijnt hij het belang van andere uit het oog te verliezen.
Oppervlakkig zoude men de man beschouwen als een bijzonder en zeer naauwgezet mensch. bij
wien geen opzettelijk verzuim mogelijk is en aan wien men de belangens van iedere polder
gerustelijk toevertrouwen kan, dan hoe is zijne onverschilligheid dezer dagen aan den dag gelegd,
daarmede overeen te brengen - want bij de hevige stormen en hoge vloeden van 16. 17 en 18
jongstleden is de man den 19 nog niet aan den dijk van de Jacobapolder geweest, en eerst nadat den
dijkgraaf hem den 18 daaromtrend opmerkzaam had gemaakt in de namiddag van den 20 dezer den
dijk en de aanvanglijke herstelling van de toegebragte schadens gaan bezigtigen.
Hierbij zouden wij het kunnen laten daar wij vertrouwen UEG de ongegrondheid der klagten van
Izak de Moor genoegzaam aangetoond te hebben zo wij ons niet verplicht achteden om de bron
waaruit dezelve ontstaan zijn. UEG aan te wijzen. - Zij is deze.-
In het jaar 1815 toen Izak de Moor wegens gemaakte aanzienlijke schulden, ook door het
geduurende drie of meer jaren niet betalen van de Intressen en ten gevalle van desselfs
onbeschaamd en ondankbaar gedrag, door wijlen den Heer Versluijs ten wiens behoeve alle zijne
bezittingen verpand waren genoodzaakt was desselfs Hofsteede met zijn talrijk Huisgezin te
moeten verlaten, nam hij met zijne vrouw toevlugt bij den eerste ondergetekende en smeekte bij
herhaling om toch met hen en derzelver kinderen medelijden te hebben, hen zo mooglijk op de
Hofsteede te laten en zo doende voor armoede en gebrek te bewaren, aan welke smeekbeden na
langduurig beraad eindelijk gehoor gegeven werd, de eerst ondergetekende nu stelde zich daartoe in
staat en de Hofsteede met omtrend een honderd gemeten werd aan hen in gebruik gelaten voor een
tijd van zeven jaren, tegens uitloving van een pachtprijs die vijf en twintig centen per gemet hoger
was dan I. de Moor ene kleindere en minder goede Hofstede aan een zijner zoonen verpagt had.-
't geen ten gevolge had. dat I. de Moor bij het eindigen der zeven jaren ruim f 1700,- a f 1800.- aan
de eerst ondergetekende schuldig was. Toen werd de man uit medelijden met vrouw en kindere als
kasteleijn op de Hofsteede gehouden, doch met dat onaangenaam gevolg dat de eerst
ondergetekende na verloop van tien Jaren en dus met de maand maart van 1833 gedrongen werd
gemelde I. de Moor ten gevolge van eene ontdekte langduurig bestaan hebbende ontrouw, desselfs
Hofsteede te doen ontruimen, hem niettemin bij desselfs vertrek alle zijne meubelen, huisraad en
voorhanden zijnde levensmiddelen medegevende.
de dijksdirectie van de Polders Kamperland en Jacoba Polder
was getekend: W.L. Vader.
(NB. Dit stuk is geschreven in hetzelfde handschrift van de handtekening, dus in dat van W.L.
Vader zelf!)
Het tweede stuk luidt als volgt:
De Staatsraad Gouverneur van de Provincie Zeeland.
106