APOLOGIE VAN EEN NAZAAT de Moor immer daarop eenige pretensie is gemaakt ofschoon in de eerste jaren alle de toen bestaande gezworens met den vorigen dijkgraaf in functie geweest zijn. - 3e. dat hoewel te voren door niemand der gezworens ooit eenig aanzoek tot het doen van Rekening is geschied, als bewust zijnde daarbij geen bijzonder belang te hebben, gelijk nader blijken zal, zo is echter door den dijkgraaf van deze en andere polders van desselfs uitgaven wegens de gedane verteeringen der onderscheidene polder bestuuren tot en over A. 1832 ingesloten behoorlijke Rekening en verantwoording gedaan, uit welke gebleken is dat eenige gezworens drie vierde, een tweede of een vierde meer of minder in die uitgaven meer zoude moeten contribueeren dan dezelve in de vast gestelde somme voor verteer genieten en die voor ieder gezworen een vierde en voor den dijkgraaf en penningmeester ook ieder een vierde bedraagd. - dat echter door den dijkgraaf de belanghebbende gezworens na het doen der Rekening van deze uitkeering vrijgesteld zijn. met uitzondering evenwel van Izak de Moor die een jaarlijks overschot van vier en twintig cent heeft, waarvan hij om straks te meldene redenen niet veel genot hebben kan. 4e. dat hoezeer Izak de Moor in betrekking van gezworen over de Kamperlandsche polder in de jaarlijksche toelage wegens verteer een vierde of twee guldens en over de Jacoba polder vijftien guldens competeerd en de besteedingen en schouwingen over beide polders onder zijne goedkeuring altoos tegelijk met de directien der andere polders hebben plaatsgehad onder welke er ook over meer dan eene polder gezworen zijn, zo schijnt de man evenwel, (die zich bij gelegenheid der maaltijden niet onbetuigd gelaten heeft) geene zwarigheid te maken om andere meerendeels met die uitgaven te belasten, daar hij alleen desselfs aandeel in de toelage van de Camperlandsche polder daartoe zoude willen bestemmen, welke voor eene enkelde maaltijd niet toereikende is geweest en alzo de overige drie of meerdere maaltijden en verteeringen gratis zoude genoten willen hebben, alzo hij te kennen geeft er voor de Jacoba polder geene verteeringen heeft plaats gehad. - en dat Izak de Moor tot in het begin van 1833 tot alle vergaderingen of bijeenkomsten is genodigd geweest, hem naderhand de gelegenheid tot het bijwonen der Rekeningen niet benomen is, als zijnde (zo als bevorens) de dag tot het doen der Rekening eenige dagen te voren openbaar aangekondigd waardoor hij dus zo wel als andere gezworens daarvan gebruik had kunnen maken, dat wel is waar Izak de Moor het vorige en ook dit jaar geene algemeene bijeenkomsten met die der andere polder directien heeft bijgewoond, doch dit is eige verkiezing geweest, uit hoofde hij in de maand Februarij des vorigens jaars tot verbetering van zijne omstandigheden en om zijne hoge jaren op desselfs verzoek met den dijkgraaf vrijwillig overeengekomen is, om in plaats van het bijwonen der bijeenkomsten en het genot der maaltijden desselfs aandeel in de som voor verteering bepaald en hier voren gemeld, jaarlijks bij desselfs Tractement als gezworen over beide polders te ontvangen, 't geen in november van het vorige jaar dan ook zonder eenige bedenking bij hem heeft plaats gehad: doch hiertegen schijnt de Moor nu bedenkingen te maken welligt uit hoofde de vorige maaltijden hem zo welgevallig zijn geweest, en dezelve daarom ook gaarne ten koste van een ander nog zoude willen blijven genieten, dit zoude men althans moeten opmaken, als men in aanmerking neemt, dat I. de Moor welke in A.1833 van woonplaats veranderd en dezelve binnen het dorp van Wissenkerke gevestigd heeft, dit jaar zijn verlangen aan andere te kennen gegeven hebbende om de besteeding der watergangen bij te wonen, dien ten gevolge door den dijkgraaf daartoe is uitgenodigd, en door den verren afstand dan ook de gewone wagen heeft bezorgd, die hem naar het Camperlandsche Veer bij de Jacoba polder heeft gebragt doordien de bijeenkomst voor de andere gezworens in de nabijheid daarvan woonagtig aldaar bepaald en den dijkgraaf als desselfs zomerverblijf op desselfs buiten in de polder Camperland houdende met eigen rijtuig naar de bestemde plaats gereeden was, 't geen door I. de Moor als eene hem aangedane belediging beschouwd word. doch waarschijnlijk meer om dat ten gevolge der bestaande overeenkomst bij die gelegenheid geen maaltijd gevolgd is. waarop hij misschien gerekend had. 105

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1992 | | pagina 115