W.P. DEN TOOM EN A.J. BARTH
voorkomen, dat rondzwervende geuzen zich daarover ontfermen. Niemand weet daar iets van.
behalve twee zonen van Jacob, die inmiddels overleden zijn. Deze heren hadden de kisten al
opgegraven en ergens anders weer begraven op een plaats die zij aan Jacob bekend hebben
gemaakt. Na het overlijden van deze zonen graaft Jacob 's nachts de kisten op en brengt die in zijn
huis. Incest, overspel en diefstal wordt hem ten laste gelegd. De tegen hem gestelde eis is met een
koord om de hals op het schavot te verschijnen en streng gegeseld te worden, waarna hij voor zeven
jaar naar de galeien moet. Hij krijgt tevens een boete van twee pond vlaams ten voordele van het
heilig sacrament. Zijn goederen worden verbeurd verklaard.
Zijn vrouw Josijne ontspringt evenmin de dans. In dezelfde nacht als haar man krijgt ook zij bezoek
van de justitie en die treft Jacobs zoon bij haar in bed aan. Ook vindt men bij haar een deel van de
gestolen kleding. Haar straf is eveneens geseling, maar dan aan de voet van de galg, waarna ze voor
de tijd van zeven jaren uit Zuid-Beveland verbannen wordt. Zoon Dierick, rond vijfentwintig jaar
oud krijgt ook als straf geseling aan de voet van de galg, waarna verbanning volgt voor de tijd van
zeven jaar uit Zeeland en Holland. Hij moet haast maken. Voor het vallen van de avond moet hij uit
de stad verdwenen zijn en een dag later mag hij niet eens meer in Zuid-Beveland zijn. Dochter
Rietgen Gillis, ongeveer tweeëntwintig jaar oud, moet voor straf zeven jaar op het eiland Zuid-
Beveland blijven. Zij mag daarvan niet vertrekken naar elders, op straffe van alsnog gegeseld te
worden.
(bron: Raze 1572, fol. 329r-330v)
Moord in de gevangenis.
In 1685 herriep de Franse koning Lodewijk XIV het edict van Nantes. Vele Hugenoten
emigreerden liever dan hun geloof op te geven en trokken naar Brandenburg, Zwitserland,
Engeland en naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Ook Zeeland nam deze om hun
geloof vervolgde mensen op. Maar dan blijkt er ook kaf tussen het koren te zitten. In het najaar van
1687 verblijven de Italiaan Robbert Corcil, de Duitser Bartholomeus Stuart en Jan Madrant in de
Goese gevangenis. Zij stropen het Zuidbevelandse platteland af. Ze doen zich voor als Hugenoten,
die arm en berooid een aalmoes nodig hebben, maar wanneer zij die niet ontvangen, gaan ze over
tot bedreiging en roof. De Duitser komt in de gevangenis tot inkeer. Tegen de dienaars van de
baljuw geeft hij te kennen alles te zullen opbiechten, zodra hij voor de rechtbank moet verschijnen.
Dat nemen zijn twee medegevangenen niet. Voorlopig blijft het bij felle twistgesprekken, maar
wanneer Corcil er in slaagt een mes te verkrijgen van twee vrouwen, die een verdieping hoger
gevangen zitten, met het smoesje, dal hij zijn brood in plakken wil snijden, dan heeft voor Stuart
het laatste uur geslagen. Corcil verstopt het mes en vermoordt in de vroege morgen van 25
september Stuart op wrede wijze. Hij onthalst hem vrijwel geheel en hakt op de borst van de al
stervende man in. De slagaderlijke bloeding in de hals is Stuart al fataal. Corcil bekent eerst op de
pijnbank de moord te hebben gepleegd. Zijn straf is niet mals. Hij zal aan de scherprechter worden
overgeleverd, die hem zijn hoofd afslaat. Dat hoofd wordt op het galgeschor op een pin gezet en het
lichaam wordt onder de galg aldaar begraven. Nadat het vonnis op 4 november zowel in het
nederlands als in het frans is voorgelezen, voltrekt de scherprechter het vonnis.
Jan Madrant moet natuurlijk ook voor de rechtbank verschijnen. Eerst verklaart deze, dat Corcil de
moord heeft gepleegd, maar later trekt hij deze bekentenis in. Weer in de gevangenis heeft Corcil
met hem afgesproken dat ze zullen volhouden dat Stuart zelfmoord heeft gepleegd. Als ze dat nu
maar vol zullen houden, dan zal de rechtbank hen beiden wegens gebrek aan bewijs moeten
vrijlaten. Onder het zweren van dure eden tracht Jan nu de rechtbank wijs te maken, dat de Duitser
8