G.J. LEPOETER
Jezus' voeten zalfde (Lucas 7:37). Ten derde Maria van Bethanië - het dorp vlak ten oosten van
Jeruzalem - de zuster van Lazarus en Martha. Zij was de voorname, aanzienlijke vrouw die
geduldig en gelovig neerzat om naar Jezus te luisteren (Lucas 10:39). Ook zij zalfde de voeten van
Jezus met balsem (Joh. 12:3). Het is de Latijnse kerkvader Augustinus (354-430). die er - mogelijk
al in navolging van anderen - toe komt deze drie vrouwen als één en dezelfde persoon voor te
stellen en onder de noemer van Maria Magdalena te brengen. Of zou er enige naijver van de kant
van Petrus geweest kunnen zijn - omdat Maria Magdalena als eerste de opgestane Heer
aanschouwd had - die in deze vertroebeling een rol gespeeld zou kunnen hebben? Ook een andere
Westerse kerkvader, Gregorius (540-604) is Augustinus in zijn opvattingen gevolgd. Sinds
Gregorius is de vermenging algemeen. De Oosterse kerkvaders zijn deze weg niet ingeslagen.
Hieruit wordt duidelijk hoe het komt dat in de Oosters Orthodoxe Kerk de verering van Maria
Magdalena door de eeuwen heen zuiverder is gebleven. Voor wie de zalving door Maria van
Bethanië zorgvuldig vergelijkt met de zalving uit Lucas 7, is het trouwens zonneklaar dat het om
twee heel verschillende gebeurtenissen gaat. En om verschillende vrouwen. Of het nog niet
voldoende ingewikkeld was door de opvatting van Augustinus: de Westerse kerk heeft vanaf de
negende eeuw het beeld van Maria Magdalena ook nog vermengd met de legende van Maria van
Egypte. Deze Maria zou. na te Alexandrië een zondig leven te hebben geleid, uit nieuwsgierigheid
een bedevaart naar Jeruzalem hebben gedaan waar ze zich bekeerde. Zij trok zich daarop terug in
de woestijn aan de overzijde van de Jordaan en leidde er een leven van strenge boetvaardigheid.
Stadszegel van Goes, waarin het wapen van de stad wordt gehouden door Maria Magdalena. De
eerste afdruk hiervan is bekend uit 1527. de laatste uit 1621. (foto: GA-Goes
lil de voorstellingen in de beeldende kunst zien we in late-middeleeuwen Maria Magdalena meestal
in taferelen, of als een pathetische vrouw aan Jezus' voeten, of bij het kruis of de kruisafname, of in
de graftuin met de verrezen Heer. Zowel de echte als de vermeende Maria Magdalena zijn daarbij
aan bod. Bij afzonderlijke afbeeldingen in dezelfde periode is het de échte Maria Magdalena. Het
accent ligt dan op de zalfbus die ze in de hand houdt, om naar het graf te gaan (de mirrophore).
Tegen het einde van de zestiende eeuw en naderhand in de barok treedt een andere traditie meer en
meer op de voorgrond, namelijk die van de Boetedoening. Het zwaartepunt ligt dan duidelijk bij
Maria van Egypte, de vrouw die van het hoofd tot de voeten als met een ruige vacht is bekleed.
94