A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT
Hij besloot zijn werkje met een aantal aanbevelingen aan de armmeesters. Zij moesten erop toezien
dat geen vreemdelingen zich in de stad vestigden die tot de bedelstaf geraakten. De werkelijke
armen moesten zij trouw bezoeken, hun levenswijze gadeslaan en in christelijke en burgerlijke
deugden opvoeden. Goedwillenden moesten beloond worden en kwaadwilligen bestraft. (17)
Het betoog van Van de Spiegel zal niets nieuws zijn geweest, maar een vertolking van de toen heer
sende mening. Het vervolg van ons verhaal maakt duidelijk dat het denken over de arme, armoede
en armenzorg door de eeuwen heen maar zeer langzaam veranderde. Per 1 januari 1965 trad dan
wel een recht op bijstand in werking, maar dat wil niet zeggen dat dat in het dagelijks taalgebruik
overal een erkend gegeven is. Datgene wat Van de Spiegel aan het eind van de achttiende eeuw
naar voren bracht, lezen sommigen ook vandaag nog met instemming.
Overigens vond bestrijding van lediggang - een wens van Van de Spiegel - al plaats in Goes. Toe
passing van sociale controle ook. Reeds in 1754 had het stadsbestuur besloten forse boetes te stel
len op het tappen van drank aan personen die van de Armmeesters ondersteuning ontvingen. De
helft van die boetes was voor de aanbrenger. In 1787 gold een waarschuwing tegen het grote aantal
bedelaars en vagebonden dat in de stad en op het platteland rondzwierf. (18)
De wijkmeesters hadden het druk in die periode. De notulen van de vergaderingen handelen
meestal over verzoeken van personen van buitenaf om zich in Goes te mogen vestigen. Wanneer ze
geen „akte van indemniteit" (een verklaring, afgegeven door het bestuur van hun vorige woon
plaats, dat ze niet armlastig waren) konden overleggen, dan wezen de Armmeester die verzoeken
doorgaans af, of werd een verblijf voor een korte periode toegestaan. Wat de bijstandsverlening
betrof, het kostte de regenten in een tijd van toenemende armoede steeds meer moeite om daarvoor
voldoende financiële middelen te verwerven. In 1803 kregen de armen een keer een extraatje boven
hun minimale ondersteuning. Een hoeveelheid thee, koffie, losse suiker en kandijsuiker werd van
ene Johannes Thomson in beslag genomen en verdeeld over de armen. Ook het gasthuis en wees
huis profiteerden van deze bijzondere, incidentele bijstandsverlening.
De contacten met andere sociale instellingen
Toen in 1578 de Nederduits Gereformeerde Kerk, thans de Hervormde Gemeente, een feit was,
werden daar de ambten van ouderling en diaken ingesteld. Het kerkgebouw bleef eigendom van de
stad en het stadsbestuur benoemde de kerkmeesters die zich met het onderhoud van de kerk en de
exploitatie van de kerkelijke goederen belastten. De ouderlingen waakten met de predikant over de
leer en verrichtten de zielzorg. De diakenen droegen de zorg voor de armen die lidmaat waren van
de kerkelijke gemeente. Dat zij zich daadwerkelijk belastten met de uitdeling van bijstand hebben
wij elders al aangetoond. In hoeverre zij nauw samenwerkten met de Armmeesters weten wij niet.
Wij betwijfelen of er in de late zestiende en de gehele zeventiende eeuw een vorm van samen
werking bestond. Toen in 1682 grote delen van Zuid-Beveland overstroomden, kregen de regenten
van het gasthuis, het weeshuis, de Armmeesters en de diaconie van het stadsbestuur opdracht om de
evacué's uit de overstroomde gebieden die in Goes verbleven, gezamenlijk te ondersteunen. Verder
zwijgen de bronnen. (19)
In de achttiende eeuw waren er wel kontakten in de vorm van akkoorden. Zo was er in 1730 een
geschil ontstaan met de diaconie over de verzorging van personen van drieëntwintig jaar en ouder
in het weeshuis. Dat betrof geestelijk en lichamelijk gehandicapten, personen die niet in staat waren
om in hun eigen onderhoud te voorzien en van wie tenminste één ouder was overleden. Wie moest
daarvan de kosten dragen? Het geschil werd voorgelegd aan het stadsbestuur dat daarop besloot een
commissie in het leven te roepen die het probleem moest oplossen. Het resultaat was dat de
diaconie tweederde van de kosten betaalde wanneer dergelijke personen lidmaat van de kerkelijke
gemeente waren. In dat geval betaalden de regenten éénderde. Waren zij geen lidmaat, dan was
deze kostenverhouding precies andersom. (20) In 1742 was er verschil van mening ontstaan tussen
de diaconie en de regenten over het inschakelen van doktoren en chirurgijns bij arme lidmaten van
26