DE GESCHIEDENIS VAN HET OUDEMANHUIS
bezoek te vereren. In lovende bewoordingen liet hij zich uit over het tehuis, waar op dat moment
zo'n honderdvijftig armen verbleven. Zowel de uitstekende „staat in welke deze woning zich
bevindt" als de doelmatige inrigting van het gebouw" waren de burgemeester opgevallen. (8)
Schijn bedriegt. De problemen traden al weer snel aan de oppervlakte. Steeds vaker horen we de
conciërge klagen over bewoners die zich op alle mogelijke manieren aan hun verplichtingen tracht
ten te onttrekken. Ook horen we meer dan eens van mensen die illegaal het manhuis waren ingetrok
ken. (9) Stads- en armbestuur beseften terdege dat aan de moeilijkheden iets moest worden gedaan.
De eerste maatregel die in 1851 werd getroffen, was een verblijfsverbod voor kinderen ouder dan
twintig jaar. Kennelijk bezorgde deze groep de autoriteiten de meeste hoofdbrekens. (10) De maat
regel zette weinig zoden aan de dijk, getuige het feit dat ruim twintig jaar later het armbestuur nog
steeds met het probleem van de overbevolking in de maag zat. In 1873 riep de voorzitter vertwijfeld
uit: „Wat zoude er bij het uitbreken van epidemische ziekten van het Manhuis worden en hoe zouden
de Armbesturen dan voor eene eventualiteit zich gesteld zien die schier niet te verhelpen zoude
zijn." Zijn voorstel „om het Manhuis te ontlasten van alle jonge huishoudens en bewoners en er
enkel de oude lieden in te behouden" vond al snel gehoor bij het gemeentebestuur. In de nieuwe
verordening op het Manhuis die de gemeente in 1875 vaststelde, werd bepaald dat het tehuis
voortaan uitsluitend bestemd was „voor woning van alhier wonende personen boven de 60 jaren
oud, die bedeeld worden door in de gemeente gevestigde en erkende armbesturen." (11) Het
Manhuis was hiermee een echt bejaardentehuis geworden.
Het aantal bewoners liep vanaf 1875 fors terug. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog werd
het gesticht door amper dertig mensen bewoond, die ieder over een eigen kamer konden beschikken,
wat zeker in vergelijking met de situatie vijftig jaar eerder een belangrijke vooruitgang mocht heten.
(12)
Er bleven echter nog genoeg problemen onopgelost, zoals dat van de hygiëne. In 1903 bezocht de
plaatselijke gezondheidscommissie het tehuis en onderwierp het aan een kritische blik. Haar oordeel
loog er niet om: „het oude Mannen en Vrouwenhuis maakte een ongunstigen indruk door den
vuilen en verwaarloosden toestand, waarin meerdere vertrekken door den schuld der bewoners ver
keerden. Bovendien bleek het gebouw verontreinigd door wandgedierte, terwijl de steenen vloeren
in de kamertjes, vooral met het oog op den hoogen leeftijd der bewoners, de Commissie bedenkelijk
voorkwamen."
E. van den Bosch, secretaris van het armbestuur, vond het allemaal wat overdreven. In een reactie
schreef hij dat slechts een paar lieden berispt moesten worden „wegens de weinige zindelijkheid of
netheid hunner kamers." In een tehuis als het Manhuis kon men in zijn ogen niet verwachten dat aan
alle eisen op het gebied van de openbare gezondheid kon worden voldaan. „Wij houden daarbij in
het oog"zo schreef hij het gemeentebestuur, „dat de bewoners van 65 tot 85 jarigen leeftijd zijn,
van welke slechts eenigen nog met werken een schamel loon verdienen en overigens van
bedeelingen en onderstand moeten rondkomen. Dat in dezelfde kamer wordt geslapen, gestookt en
gewerkt en de oude lieden zuinig zijn op de spaarzame verwarming hunner kamer zoodat niet te
eischen valt met open raam of deur te wonen." 13)
De woorden klinken verontschuldigend, allerminst overtuigend. Zelfs een onverdachte getuige als
de directeur gemeentewerken, Rothuizen, zou zes jaar later de toestand waarin toen het Manhuis
verkeerde als „eenvoudig vreesselijk" omschrijven. (14)
Het gesticht werd in deze tijd van meerdere kanten onder vuur genomen. In 1912 verscheen zelfs
een artikel in het Volksblad, waarin -zonder overigens de naam te noemen - het Goese Manhuis
onbarmhartig op de korrel werd genomen:
„Er is dan in de bedoelde gemeente een gebouw, waarin de behoeftige oudjes een onderdak kunnen
vinden, als zij den leeftijd van 60 jaar bereikt hebben, onverschillig welken godsdienst zij toegedaan
zijn. De gehuwden wonen samen in, de weduwen, weduwnaars of gehuwden hebben ieder een afzon
derlijk vertrekje. Eigenaardig mag het heeten, dat de kerkelijke gezindte der bewoners van elk
vertrekje op de deur wordt aangeduid.
163