A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT jarenlang als regent op. De eerste van 1675 tot 1684 en Johan van Ostee van 1677 tot aan zijn over lijden in 1686. Ook Jacob van de Houve heeft jarenlang, van 1684 tot in ieder geval 1697 als regent gefunktioneerd. (8) De moeilijkheden zijn hen niet bespaard gebleven. Proveniers Het liep in 1628 bepaald niet storm met de vestiging van proveniers. Op 11 maart vestigde Guilliaem van Grinsbergen, afkomstig van Kuitaart, zich als eerste. Hij was drieënzestig jaar en moest een bedrag van honderd vijftien pond Vlaams betalen. Op 2 april kwam Adriaen Willemsen, geboren in Eversdijk. Hoe oud hij was, weten we niet. Hij moest vijftig pond kontant betalen en zijn pensioen als matroos op het oorlogsschip onder commando van Comelis Roghemorter overdragen. Twee dagen later kwamen Jan Wouters en zijn vrouw Maijcken Comelisdr. van Zundert. Zij konden de opbrengst van de verkoop van hun huis aan de Magdalenastraat inleveren. In de maand april kwam ook Jan Marinussen van Ovezande. De kosten van zijn verzorging werden gedragen door de armmeesters aldaar. Op 18 juli 1628 kwam Laurijntgen Thomasdr. Blanchert uit Wolphaartsdijk. Zij betaalde slechts twintig pond, maar ze vestigde zich ook maar voor een jaar in het tehuis. En Marinus Arentz betaalde vijfentwintig pond voor eveneens een jaar. In 1628 kwamen derhalve slechts zes personen in het manhuis. In 1629 kwam er niemand bij en in het jaar 1630 maar vier. In 1631 weer niemand en in 1632 alleen Tanneken Rondvisch. Ze was een ongehuwde dochter van Jasper Rontvisch uit Goes, die was overleden. Zij moest een bedrag van vijftig pond in kontanten leveren. Hoeveel ze verder moest betalen, is niet bekend. Met haar haalden de regenten een lastige en recalcitrante vrouw in huis die waarschijnlijk geestelijk niet geheel in orde was. Ze moest constant gecorrigeerd worden en in 1640 bleek zij zwanger te zijn geraakt. Vlak voordat de bevalling zou plaatsvinden, bracht men haar onder bij ene Margriet Nooremans die in de Ganzepoortstraat woonde. Het kind kwam daar dood ter wereld. De regenten oordeelden het niet raadzaam dat ze terug kwam in het tehuis, waarin toen zowel weeskinderen als ouden van dagen verbleven. Ze werd voor rekening van het oudemanhuis ondergebracht bij Jacob Visser. (9) Het voorgaande maakt in ieder geval duidelijk dat van een regulier weeshuis/bejaardentehuis geen sprake was. Slechts spaarzaam vestigden zich bejaarden in het complex. Hoeveel kamers er voor de bejaarden leegstonden, weten we niet, maar steeds meer gingen de regenten ertoe over „kost gangers" op te nemen, personen, die tijdelijk in het huis verbleven. Net als in het gasthuis was het aantal bewoners in het manhuis steeds wisselend en was van een rustige oude dag geen sprake. De mogelijkheid om kostgangers te houden, is gedurende de tijd dat het manhuis bestond dan ook altijd opengehouden, al werd deze na 1670 wel aan toestemming van burgemeesters en schepenen gebon den. (10) Hoe groot de bevolking van het manhuis doorgaans was, weten we niet. Er waren jaren dat er van opname van personen geen sprake was. Wij haalden dit hiervoor al aan, maar ook in de periode 1681-1684 was dat het geval. Voor het jaar 1677 kunnen we de bevolking in kaart brengen. Toen verbleven in totaal zesenvijftig personen in het manhuis, van wie er negen ouder dan zeventig jaar waren. In de leeftijdsgroep van vijfenzestig tot zeventig jaar waren dat er acht. Tien personen waren tussen zestig en vijfenzestig jaar oud, negen tussen vijfenvijftig en zestig jaar, elf tussen vijftig en vijfenvijftig jaar, vier tussen vijfenveertig en vijftig jaar, drie tussen veertig en vijfenveertig jaar en twee waren jonger dan veertig jaar. (11) Er deden zich regelmatig problemen voor in deze qua leeftijd heterogene groep. Een aantal voor beelden daarvan mag niet ontbreken. In 1665 werd één van de proveniers uit het manhuis verwijderd omdat hij de dienstmeid had overweldigd. Zij was daardoor zwanger geraakt. In datzelfde jaar werd een andere bewoner voor drie maanden verwijderd, omdat hij de moeder had afgetuigd. In 1667 moesten de regenten Willem Karrebroek verwijderen, omdat die onder de luizen zat. In 1691 droeg Jan de Koninck niet bepaald de kerstgedachte uit, want zo tegen Kerstmis sloeg hij zijn mede- 156

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 158