A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT Normaal volgde bij het bereiken van deze leeftijd ontslag. De „ouderen" hadden een geestelijk of lichamelijk gebrek. Met de diaconie van de Nederduits Gereformeerde kerk ontstond een verschil van mening over de verzorgingskosten. Zowel de regenten als de diakenen moesten een deel van de kosten dragen. Waren dergelijke personen - van kinderen kunnen wij toch niet meer spreken - lid maat, dan betaalde de diaconie tweederde van de kosten: waren zij dat niet, dan betaalde het gecombineerd bestuur tweederde en de diaconie éénderde. (17) In 1769 werd dit akkoord aangevuld met de bepaling dat ook dergelijke kinderen onder deze leeftijdsgrens geplaatst konden worden, waarbij het weeshuis tweederde van de kosten zou dragen. (18) Het kwam zo nu en dan voor dat weeskinderen stiekum het huis verlieten en wegliepen. Zo verdween in 1742 Cornelis Hoogesteger regelmatig. Het was dan gebruik dat het regentencollege een zogenaamde open brief schreef ter opsporing van een dergelijk kind. Daarmee werd een signale ment verspreid. Andere stadsbesturen, legerofficieren, kapiteins van schepen kregen deze brieven in handen. Aan het eind van de achttiende eeuw begon men met het plaatsen van dergelijke berichten in couranten. Was de wegloper gevonden dan werd hij door een stadsbode opgehaald. Cornelis liep zo vaak weg, dat hij ten laatste in gijzeling moest gaan en als straf naar Oost-Indië werd gestuurd, waar hij tot zijn zesentwintigste levensjaar moest blijven. (19) In 1768 was het weer eens raak. De jongen in kwestie, zijn naam is niet bekend, werd aan de hand van een advertentie in de couranten opgespoord. Hij kreeg een flinke straf die meegedeeld werd aan alle weeskinderen om te voorkomen dat deze zijn voorbeeld zouden navolgen. (20) Hoe vaak het voorkwam dat weeskinderen het tehuis ontvluchtten, weten we niet. Er is een geval bekend uit 1789, toen Frederik Hoogelande en Pieter Zweegers wegliepen. Ze waren respectivelijk negentien en achttien jaar oud. Biljetten met een opsporingsbericht werden verspreid, waarop de regenten een brief ontvingen van de kapitein Bruce van het Eerste Bataljon van het leger onder commando van Generaal-majoor Baron van Nijvenheim dat te Steenbergen gelegerd was. De jongens hadden dienst genomen in het leger en wilden niet naar het weeshuis terug. Aan de kapitein werd teruggeschreven, dat de jongens zonder voorkennis van de regenten het weeshuis hadden verlaten, waarop deze hen terugzond, vergezeld van een nota wegens aangeschafte kleding en kosten van logies. De regenten voldeden deze rekening maar gedeeltelijk. (21) In 1780 werd de vader van het tehuis, tevens schoolmeester van de weeskinderen, H. de Somer, ontslagen. Naar de reden kunnen we slechts gissen. P. Blom was zijn opvolger. Ook hij moest als schoolmeester fungeren. De bepaling in de ordonnantie dat er voor de weeskinderen een aparte schoolmeester moest zijn, was om reden van bezuiniging buiten werking gesteld. (22) Wij komen dan in een periode waarin de gegevens iets rijker voorhanden zijn. Op 1 april 1786 besloten de regenten voortaan behoorlijk aantekening te houden van de door hen genomen besluiten. In dat jaar moesten zij de door Jan van Bregt in Goes achtergelaten kinderen, zeven in getal, in het weeshuis opnemen. Jan had de benen genomen naar Amsterdam. Aan de onderschout van die stad werd het verzoek gericht na te willen gaan waar Jan woonde, omdat hij zijn kinderen moest ver zorgen. Vanuit Amsterdam kwam het bericht dat hij in voorlopige hechtenis was genomen. De stadsbestuurders van Amsterdam piekerden er niet over om de zeven kinderen toe te laten, want Jan was armlastig. De regenten besloten uit arren moede dan maar de kinderen in het weeshuis te laten. De oudste twee moesten bij een baas gaan werken om althans een deel van de verzorgingskosten terug te verdienen, hoewel ze de vereiste leeftijd daarvoor nog niet eens hadden bereikt. In de jaren tachtig van de achttiende eeuw kwamen overigens meer gevallen voor, waarin ouders hun kinderen verlieten. Deze werden dan in het weeshuis opgenomen. In verband hiermee ging de leeftijd, waarop de kinderen ontslag uit het weeshuis kregen, omlaag naar twintig jaar. (23) Op 16 februari 1788 kreeg de weesjongen Frans Goossen toestemming om in mei van dat jaar het weeshuis te verlaten. Zijn vriendin Jacomijntje van de Poele was zwanger van hem en hij wilde met haar trouwen. Als straf kreeg hij echter zijn uitzet niet mee. (24) Het niet meegeven van de uitzet werd vaker gehanteerd als straf, vooral bij zwangerschap van weesmeisjes, die in zo'n geval zonder 122

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 124