DE MACHTSGREEP VAN EEN GOESE BALJUW
De mislukte putsch van Bartolomeus Dankerts in 1658 en de rol van een
aantal huurlingen hierin.
door G.J. Lepoeter
"De studie der geschiedenis zou belangwekkender zijn, wanneer men wat meer
nadruk zou leggen op de geschiedenis van de gewone mensen en wat minder op die
van vorsten." (1).
Niet dat de Goese baljuw Bartolomeus Dankerts een echte vorst was, al gedroeg hij zich misschien
wel als zodanig en al is er in sommige stukken sprake van zijn "troon" op het stadhuis, maar we
willen in dit artikel eens speciaal het licht laten schijnen op de ervaringen en belevenissen van
gewone mensen.
In dit geval van een aantal van de zgn. "huursoldaten", krijgslieden noemt Piccardt ze, geronseld
om op te treden in de bewuste nacht van 16 op 17 mei 1658 (2).
Het was namelijk in deze nacht dat Bartolomeus Dankerts een uiterste poging deed om het in Goes
verloren gegane terrein te heroveren en zijn gezag te herstellen. En om zijn "leger" van aan
hangers en mogelijk echte huursoldaten te versterken, werden met name op een heel speciale
manier en onder valse voorwendsels een aantal inwoners van Wemeldinge, boeren en arbeiders,
geronseld. De belevenissen van deze mensen staan in dit artikel mede centraal.
De voorgeschiedenis
Na het overlijden van de stadhouder Prins Willem II van Oranje in 1650 was een roerige tijd aan
gebroken. Zeeland had de stadhouder van harte gesteund in zijn anti-Hollandse en oorlogsgezinde
politiek en was één van de eerste provincies die de stadhouder gelukwenste met de aanslag op
Amsterdam. De hoop op betere tijden vervloog echter met het plotseling overlijden van de jonge
prins. De provincie moest zich nu in het onvermijdelijke schikken en was voortaan een derde
rangsprovincie naast het oppermachtige Holland.
Een nieuwe ramp was de Eerste Engelse oorlog. In 1651 was de Acte van Navigatie uitgevaardigd
met de bedoeling de handel op Engeland zoveel mogelijk door Engelse schepen te laten plaats vin
den. Zeeland had een aanzienlijke handel op Engeland - vanwege deze belangrijke betrekkingen
genoot het sinds het begin van de opstand het recht de ambassadeur van de Republiek in Engeland
te leveren - en leed grote schade. Het streed de oorlog tegen Engeland dan ook met een even grote
verbetenheid als weleer die tegen Spanje. Toen Holland in 1654 bereid bleek aan Cromwell de
speciale belofte te doen dat de prins van Oranje zou worden uitgesloten van de ambten van stad
houder en kapitein-generaal verzette Zeeland zich fel. Zeeland en de andere provincies achtten een
dergelijke belofte in strijd met de Unie van Utrecht. Kernpunt van de zaak was dat Holland geen
belichaming van het generaliteitsgezag in de persoon van de Oranjes meer wenste en dat de overige
provincies hier juist een middel in zagen zich staande te houden tegen het al te machtige Holland,
dat alleen al 58% van de generaliteitslasten droeg.
Tenslotte moest men zich toch bij de feiten neerleggen en kwam in 1654 de vrede tot stand (3).
Het overlijden van stadhouder Willem II had ook belangrijke interne gevolgen in Zeeland. Eén van
de belangrijke zaken die gingen spelen, was de strijdvraag van de autonomie van de steden vooral
5