De Anti-Revolutionaire kiesvereniging "Voor Nederland en Oranje" omschreef de gebeurtenissen
in november als "misdadige woelingen". Ze stelde voor een organisatie te vormen, "die desnoods
geweld met geweld zou keeren". Op een eind november belegde vergadering werd het optreden
van Troelstra uitvoerig besproken. Geweld alleen tegen de socialisten was volgens de anti
revolutionairen niet voldoende, primair moest de aandacht uitgaan naar die lagen in de bevolking,
die het meest vatbaar voor revolutionair geweld waren, te weten de arbeidende klasse. De AR
stelde voor "te blijven werken onder de arbeidersbevolking. Vooral in deze veelbewogen tijden
moet inzonderheid aan dit deel van onze natie onder het oog worden gebracht wat een groot voor
recht het is tegenover de revolutie het evangelie te kunnen stellen; het mag niet voorkomen dat
menschen, die van positief Chr. levenswandel zijn aangesloten zijn bij het Nederlandsch
Vakverbond, wat nu helaas nog vaak het geval is" (17).
In de novemberdagen van 1918 werd door de katholieke en protestantse organisaties in de stad een
"Comité van Actie" in het leven geroepen. Het comité, dat onder leiding van pastoor J.M.J. Baede
stond, nam het initiatief tot de organisatie van een groot feest ter ere van het koningshuis en het
falen der revolutie. Op de feestdag, 23 november, spraken verschillende Goese prominenten de
grote menigte toe. Voor het eerst werd gesproken over de betekenis van een plaatslijke burger
wacht in Goes en bestond de mogelijkheid zich op te geven als aspirant-lid. De dag zelf werd door
de correspondent van de Goessche Courant een groot succes genoemd. Zijn beschrijving van het
gebeuren was haast lyrisch: "Schier geheel Goes (getuigde) van de liefde, die men ook hier onze
landvorstin toedraagt". De bevolking gaf volgens hem uiting "aan de gevoelens van vreugde over
de bezworen revolutie en van onwankelbare trouw aan de regeering". De feestelijkheden duurden
de gehele dag en werden afgesloten met een speech van kapelaan Van de Eem, die "met een stem
als een klok de opgewonden menigte toe (riep), verzekerende dat men te Goes geen arbeiders en
soldatenraad verkiest en ruimschoots tevreden is met het uitnemend bewind van het huidig stads
bestuur (sic!). Een ware ovatie was het instemmend antwoord der geestdriftige menigte, die zich
al jubelend en hossend verspreidde" (18).
De oprichting van de Burgerwacht
Ondanks het feit dat er in Goes geen enkel revolutiegevaar bestond, besloten de autoriteiten het
zekere voor het onzekere te nemen. Begin december 1918 kreeg de burgemeester van de commis
saris van de koningin opdracht om een plaatselijke burgerwacht op de been te brengen. Deze
verzocht daarop de oudcommandant van de stedelijke schutterij hem hierbij behulpzaam te zijn
(19). De juiste afbakening van bevoegdheden tussen de nieuw op te richten burgerwacht en de sinds
1914 bestaande Vrijwillige Landstorm was de burgemeester niet geheel duidelijk. Hij was bang
dat een bewapende burgerwacht kwaad bloed bij de burgerij zette en schreef de commissaris: "Ik
kan niet verhelen, dat de wijze waarop men zich voorstelt, de leden der e.v. op te richten burger
wacht te bewapenen en uit te rusten, een slechten indruk op mij heeft gemaakt en er zeer zeker
niet toe zal medewerken om de nieuwe instelling populair te maken" (20). Pas halverwege juni
1919, toen de grenzen tussen de burgerwacht en de landstorm door de regering duidelijk werden
gemarkeerd, zou dit probleem zijn opgelost.
Halverwege januari werd in de Goessche Courant een oproep geplaatst om zich als lid van de
burgerwacht aan te melden (21). Op 31 januari 1919 werd de vereniging opgericht (22). Aan het
hoofd stond de plaatselijke commandant, Joh. Pilaar, benoemd door de burgemeester, terwijl de
leden over 4 - vanaf april 1919 5 - secties werden verdeeld (23). Aanvankelijk werden mannen
met militaire ervaring gelijkelijk over de secties verdeeld; vanaf 1920 evenwel werd de burger
wacht verdeeld in twee groepen: militairen en ongeoefenden (24).
95