Het protestantisme werd Zuid-Beveland dus opgelegd. Niets liet de Zeeuwse overheid na om het
zoveel mogelijk te bevorderen, waarbij men ten opzichte van het katholicisme een veel strengere
houding aannam dan in Holland (8). De Zuidbevelandse bevolking toonde zich echter erg onwillig,
zodat de protestantisering zeer langzaam verliep (Rogier 1947 I, pp. 512, 513; 11, p. 428). Volgens
een rapport aan de Staten blijkt nog in 1654: 't geheele platteland van Zuyt-Beverlandt
generalyck bewoont te worden van seer vele landsaten, synde van de papiste religie, sulx dat in
sommige parochiën nauwelijyx personen te vinden syn, doende professie van de ware christelycke
gereformeerde religie, die gebruyckt connen worden tot de regeringe van de voorsz. parochën"
(Van der Loos, 1934, p. 22).
Op zichzelf is het dus niet zo vreemd dat er een belangrijke restgroep katholieken overbleef. Maar
met name ook op Schouwen-Duiveland verliep de protestantisering erg traag (9). Omstreeks 1650
woonden hier nog zeer veel katholieken (Ypeij Dermout II, 1824, p. 37). Wel krijgen we de
indruk dat de weerstand op Zuid-Beveland uitzonderlijk was. Hier verzette men zich bijna
gewapenderhand tegen de overname van de kerken (ibidem, p. 45).
De missie kon de tegenstand slechts weinig steun verlenen. Niet alleen werd zij daarin sterk door
het optreden van de overheid belemmerd, maar in feite ontbrak haar daartoe ook de gelegenheid.
Er was een groot gebrek aan missionarissen, terwijl het feit dat zij soms slachtoffer werden van
de beruchte "Zeeuwse koorts", de missie-ijver tegenwerkte (De Kok 1964, p. 145). Pas sinds
1615 woonde er weer permanent een priester op Zuid-Beveland (Roof 1979, p. 131). Deze was
gestationneerd te Goes. Het zou tot circa 1660 duren voor er een tweede werd benoemd, die de
zorg voor het platteland kreeg opgedragen. Maar ook hij woonde in de stad (Rogier 1947 II, pp.
423, 424). Pas in 1691 werden er ten plattelande twee schuilkerkjes ingericht, namelijk te
Ovezande en Kapelle. Zes jaar later al werden zij echter door protestanten vernield (Van der Aa
VIII, 1846, p. 769) (10). Ook met de katholieke zielzorg op Zuid-Beveland was het dus treurig
gesteld, zodat, afgezien van de houding van de bevolking, eigenlijk alle omstandigheden de
protestantisering begunstigden. Kennelijk echter bestonden er, met name in het zuid-westen,
krachten die hier sterk tegenin gingen.
2.b. De concentratie van katholieken in het zuidwesten van het eiland
Rogier (1947 II, p. 428) wijst met het oog op het ontstaan van de enclave op de factoren grond
eigendom en ambachtsheerlijkheid. Binnen dit gebied had de familie van de apostolisch vicaris
Jacob de la Torre (circa 1608-1661) veel grond in handen (11), terwijl zijn moeder ambachts-
vrouwe van Ovezande was.
Vaak bevorderden ambachtsheren het katholicisme door een priester onderdak te verlenen, zodat
er een statie werd gevormd. Dit gebeurde in deze omgeving dus niet, waardschijnlijk wegens
absenteïsme. Daarom zal het katholicisme hier vooral door een voorkeur voor rooms-katholieke
pachters bevorderd zijn (Rogier, ibidem). Via de selectie van het personeel ging deze invloed dan
verder. Andere factoren kunnen echter ook een rol gespeeld hebben. Te denken valt bijvoorbeeld
aan het doorwerken van de invloed van de geestelijkheid (12). Het valt namelijk op dat juist de
pastoor van Heinkenszand zich wegens afkeer van de Opstand onderscheidde, terwijl later speciaal
over dit dorp voortdurend klachten bij de classis binnenkwamen (Hulsbergen 1981, pp. 47, 49).
Overigens moet de directe invloed van plaatselijke omstandigheden niet overdreven worden. Zo
bevorderen ook elders op Zuid-Beveland de ambachtsheren vaak het katholicisme, wat bijvoor
beeld in Kruiningen het geval was. (Roof 1981, p. 208). In 1809 woonde hier echter geen enkele
katholiek. Dit brengt ons terug bij een belangrijk aspect van de ontwikkeling van de enclave,
75