onmisbaar voor de ouders, doch dit realiseerden de armbestuurders zich nauwelijks. Het in 1869 opgerichte "Comité tot wering van het schoolverzuim" had wel begrip voor dit probleem. De statistieken, die de commissie van het schoolverzuim aanlegde, wezen er in haar ogen op dat het verzuim voortvloeide uit de behoeftige situatie waarin het gezin verkeerde (83). Werkverschaffing was een andere mogelijkheid de ergste nood onder de armlastigen enigszins te verzachten. Zoals we al eerder zagen, werd hiermee in 1870 door het armbestuur een begin gemaakt. De plaatselijke werkverschaffing was bedoeld voor "broodelooze valide personen". Het was de armbestuurders een doorn in het oog, dat juist deze groep op de gewone wijze werd bedeeld. Ze wezen het gemeentebestuur op de vele voordelen van de werkverschaffing: "geheel afgescheiden van het nut dat daardoor het toenemend pauperisme krachtig zal worden geboden, is het ook in het regtstreeks belang der gemeente, daar zij zonder eenige opoffering harer zijds, moerassen in bouwland ziet herscheppen. (84). De gemeente stemde in met de plannen van het armbestuur en stond toe, dat ook de valide bedeelden van de kerkelijke instellingen in de werkverschaffing werden geplaatst. In de twintig jaren dat deze werkverschaffing bestond, bood ze in de wintermaanden aan gemiddeld 50 gezinshoofden werk. De werkzaamheden bestonden uit egalisatie van terreinen, demping van grachten e.d. Het gemiddelde dagloon bedroeg 0,50 (85). Met de werkverschaffing hoopte het armbestuur de bedelarij krachtig te kunnen bestrijden en bood het filantropen een prachtige gelegenheid het arbeidsethos van de arme te toetsen. J.A.A. Fransen van de Putte, lid van het Burgerlijk Armbestuur, liet hierover geen enkele twijfel bestaan: "zoo- danigen die weigeren te werken" moesten van de bedelingslijst worden geschrapt (86). Zelfs oudere mensen ontkwamen niet aan de arbeidsplicht. Zo reageerde het armbestuur in 1882 negatief op een verzoek tot bedeling van de 65-jarige A.J. Blussé en stelde dat ook hij in de werk verschaffing moest worden geplaatst; "blijkt het dan dat hij werkelijk niet voor dat werk in staat is, dan heeft hij tenminste den wil getoond om iets te verdienen" (87). In 1892 werd, nadat het armbestuur zijn werkverschaffing gestaakt had, op particulier initiatief de Christelijke Volksbond en Werkverschaffing opgericht, die de plaatselijke werkverschaffing voort zette. Het armbestuur verleende jaarlijks een subsidie (88). Over de periode 1892-1914 bedroeg het gemiddeld aantal tewerkgestelden 40 per jaar en het dagloon 0,70. De werkzaamheden bestonden uit het graven en spitten van land, de aanleg van wandelpaden, het uitbaggeren van vesten, het maken van manden e.d. (89). De werkzaamheden van deze bond ontlastten het armbestuur enigszins: het geld dat jaarlijks als subsidie werd verstrekt bedroeg een fractie van wat het armbestuur in de voorafgaande jaren aan de werkverschaffing had uitgegeven (90). Bedeling in geld en natura, gratis onderwijs en werkverschaffing waren de middelen, die het armbestuur en de gemeente gebruikten ter leniging van de nood onder de paupers. Het zou tot het begin van deze eeuw duren voordat beiden zich iets actiever gingen opstellen. In 1904 horen we voor het eerst van een werkloze sigarenmaker, die door het armbestuur geholpen werd een baan buiten de stad te gaan zoeken (91). Ook waren de armverzorgers soms bereid de reiskosten van een arme, die in het buitenland werk probeerde te vinden, te betalen (92). In 1914 werd een arbeidsbureau opgericht "waarbij alle werkloozen zich eiken voormiddag kunnen aangeven" (93). Vraag en aanbod van arbeid werden nauwer op elkaar afgestemd. Het leek of hiermee een meer actieve bestrijding van de werkloosheid en armoede was bereikt. 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1985 | | pagina 51