gevangenis ontslagen zijnde" doorverwezen naar het algemeen armbestuur "op grond van
gepleegde feit van zedeloosheid" (19). Een jaar later overkwam de 62-jarige arbeider L. Bliek
hetzelfde: "ontslagen uit de bedelaarskolonie, wordt uit hoofde van slecht gedrag een afwijzend
certificaat uitgereikt" (20).
De diakonie weigerde verder mensen te ondersteunen, die ervan verdacht werden lidmaat te zijn
geworden om van de bedeling te profiteren. In 1862 deed het bejaarde echtpaar A. en L. Springe-
ling tevergeefs een beroep op de kerkelijke liefdadigheid. Het commentaar van de diakonie luidde:
"worden er dergelijke oude personen tot ledematen aangenomen zulks meestal ten doel heeft om
betere bedeeling te genieten" (21).
Hadden de kerkelijke armbestuurders niets aan te merken op de leeftijd, geboorteplaats en gedrag
van de armen, dan werd overwogen hen een aalmoes toe te werpen. Allereerst echter werd, voor
zover dit mogelijk was, een onderzoek naar de inkomsten van de arme en diens gezinsleden
ingesteld. Bestond ook maar het geringste vermoeden, dat bijvoorbeeld de kinderen uit het gezin
geld verdienden, dan werd geen onderstand verleend. Dit overkwam in 1910 de weduwe Zandee,
die van de kerk te horen kreeg 'dat ze met haar kinderen die gezond zijn en behoorlijke verdiensten
hebben geen bedeeling noodig" had (22). Het protest van de dochter baatte niet. De diakenen
hadden hun ogen kennelijk goed de kost gegeven en verklaarden de kinderen van de weduwe te
"hebben gezien op fietsen die ze zeker hebben moeten huren dus daar kan het geld niet voor
worden gegeven" (23).
In sommige gevallen werd een meer uitvoerig onderzoek verricht naar de omstandigheden waarin
een aspirant bedeelde verkeerde. In 1885 werd het gezin van Goedgeluk doorgelicht. De man
verdiende 6,— per week, verwoonde 1,50 en had maar liefst 8 kinderen. Ook zijn zwangere
vrouw moest werken. Dat er werkelijk armoede heerste, stond ook voor de diakenen buiten
kijf:"merendeels wordt het brood droog gebruikt, zelfs door hun kleinste kindje Ook
aardappelen worden door hun gebruikt zonder bijvoeging van boter of vet" (24). Alvorens echter
tot steunverlening te besluiten, wonnen de armbestuurders bij derden nadere inlichtingen over het
gezin in en concludeerden: "G. moet een akelige kerel zijn, die al heeft zijn vrouw het nog zoo
druk geen hand zal uitsteken". Hij had bovendien bijverdiensten: "ook schijnt hij nog al bier te
verkoopen, er waren 3 vaatjes bij hem bezorgd" (25). Een week later brachten de diakenen verslag
uit over het bezoek dat ze aan de werkgever van Goedgeluk hadden gebracht. Deze had hen toe
vertrouwd uit medelijden met het gezin zijn knecht iedere week geld en een paar broden toe te
stoppen (26). Na lang beraad besloot de diakonie dan toch tot bedeling over te gaan. Goedgeluk
kreeg 1,— per week met de vermaning voortaan "zijn ledige uren productief te maken" (27).
De weg naar de diakonie was lang. Had een arme geluk en werd hij in de bedeling opgenomen,
dan stonden hij en zijn gezinsleden onder strikte controle van de kerkelijke armbestuurders. Dit
gold met name voor de permanente bedeelden wier namen op de zogenaamde "Zomer- en
Winterrol" stonden geschreven. Regelmatig ging de diakonie na of verdere ondersteuning in geld
en of natura nog wel noodzakelijk was. Onder geen beding mocht misbruik van de "sociale voor
zieningen" worden gemaakt. De diakenen gingen regelmatig op huisbezoek. Dergelijke bezoeken
konden erg vernederend voor de bedeelden zijn. In 1884 ging diaken Roskes op bezoek bij de
weduwe Kieviet om haar te vertellen dat de bedeling werd verlaagd. Hieronder volgt zijn verhaal:
"ik heb een nare boodschap voor je. We zullen je ook wat minder moeten bedeelen. Zou je 't met
niet wat minder kunnen doen? Als 't maar niet veel minder is. Maar vrouw Kieviet, U hebt toch
wel een potje? Een potje? Misschien 8,— of 9,—. Eerlijk datje 't zegt. Kom laat eens zien.
Je kent me toch wel vrouw Kieviet? Kom laat het me maar eens zien. Zij gaat daarop naar haar
kastje. Ik zal je wel eens helpen, daar hij zag dat zij met de eene hand een doosje vattende er met
de andere hand wat uitnam, en is dat nu alles? Wat heb je daar nu nog in je hand? Kom kom ik
zal je wel eens helpen tellen, ga jij nu maar eens zitten. Uitgeteld bleek het dat aan dubbeltjes uit
42