bestuur naar aanleiding van de economische situatie in het midden van de vorige eeuw. Opgemerkt
werd, dat het de "neringdoenden zeer wel (ging); een natuurlijk gevolg van de nog voort
durende welvaart van den landbouwenden stand, de voornaamste steun der gemeente" (14). In de
jaren '70 was de situatie ten gevolge van de landbouwdepressie wat minder rooskleurig: "die oogst
is van alle gewassen zonder onderscheid, zeer gering geweest, en daar Goes voor het grootste
gedeelte zijn bestaan vindt in het bezoek zijner markten door de landbouwers, oefende dit op de
welvaart der gemeente een merkbaren invloed uit" (15).
Ar
4. De Gasfabriek te Goes aan de Westhavendijk, een der grotere werkgevers in de stad. De foto dateert uit ca. 1920.
(Topografisch en Historische atlas der gemeente Goes).
Voorspoed voor de boeren betekende dus in de ogen van het stadsbestuur welvaart voor de gehele
stad. De periode tot 1878 gaf hoge landbouwprijzen te zien en betekende ontegenzeggelijk een
verbetering van de inkomenspositie der boeren (16). Ongetwijfeld profiteerde hiervan ook de plaat
selijke middenstand, die in de boeren haar voornaamste afnemers vond. De schaduwzijde was
echter, dat de kosten van levensonderhoud stegen. De betrekkelijke starheid van de lonen in
aanmerking genomen, mag men aannemen dat de positie van de sociaal zwakken op het platteland
niet verbeterde (17).
De landbouwcrisis, die in 1878 begon en tot het einde van de 19e eeuw duurde, gaf een prijsdaling
van bijne alle agrarische produkten te zien en ging gepaard met inkrimping van de produktie,
hetgeen leidde tot loonsverlagingen en ontslag van vele arbeiders (18). Velen onder hen trokken
naar de stad in de hoop daar een bestaan op te bouwen. Rond 1900 was de depressie over haar
dieptepunt heen. Prijzen en lonen stegen, de seizoenwerkloosheid bleef echter een probleem (19).
De economische ontwikkeling van de stad werd weerspiegeld in haar demografische geschiedenis.
In onderstaande grafiek is het verloop van de Goese bevolking gedurende de tweede helft van de
vorige eeuw en de eerste twee decennia na 1900 weergegeven en vergeleken met die van de
provincie en het land. Tot 1870 hield de bevolkingsgroei gelijke tred met de landelijke ontwik
keling. In de jaren '70 kwam hierin vrij abrupt verandering: enige tijd was sprake van een absolute
daling. Een licht herstel trad vanaf circa 1880 op; vanaf dat moment groeide de bevolking geleide-
31