Heernisschen wech langhx door dick door din, snappende in Serelsdorp door Jan Gorts hecken, in vougen dat hij de kloeke in stad hoorende half drye slaen tusschen den monnyken dijck ende Wemeldinge en soo voorts naer huys gecomen is" (48). Ook Jan Mailliarts is samen met Cornelis Schouwenaer (de Schotter) al snel uit de gelederen verdwenen. Hij loopt naar het huis van zijn oom en tante: "dat mede hij deponent corts daeraen met Cornelis de Schotter de Oostpoorte in treckende, aenstonts gegaen is naart sijn oom Matthijs de Speelman, ende seer verbaest sijnde tegens sijn moeye seyde slaept ghij noch, de cavetoos sijn in de stad, twelck bij sijn voorsz oom werdende gehoort, daerop seyde: sij sullen malcanderen dood smijten, ende uyt den huyse scheydende van daer door de Schrenskinderen poorte gegaen is naer buyten sonder marct ofte Stadhuys gesien te hebben" (49). Jacob Janssen, de zeventienjarige jongen in het gezelschap, is doodsbang geworden en ziet kans naar zijn zuster te vluchten, die in de stad woont: "dat hij in Stad comende ende seer benaeut sijnde, naer sijn susters is geloopen sonder op den marct ofte ontrent het Stadhuys te comen, deselve sijn suster opkloppende ende haer seggende wat beroerte datter in de stad was, ende dat hij stillekens van de soldaten was geweken, is also weder de Oostpoorte uyt naer huys gegaen" (50). De krijgsmacht trekt via "den Armenhoeck" de stad in, richting stadhuis (51). Het is met name Jan Willemssen die dan zijn uiterste best doet om de mannen van Wemeldinge nog zoveel mogelijk bij elkaar te houden. Het lukt maar zeer ten dele. Eén van degenen die meegaan tot op het stadhuis, is Geert Janssen van Cattendijcke die samen met Jan van der Noot (waarschijnlijk een Goesenaar) op de markt arriveert. Geert Janssen, nu dicht bij het vuur zijnde is toch benieuwd naar de afloop en zegt: "dat hij op de trappen van het stadhuys comende aldaer jegens den Balliu met de sijne; naer goeden dach, seyde: mannen de hoop is noch soo kleyne. Dat hij Balliu daerop hadde geantwoort: wij verwachten der noch, seggende wilt ge oock een degen hebben, die bij hem wierde geweygert, seggende neen, 't is mij gelegentheyt niet, dat hij daerop de marekt afgegaen sijnde, nyet meer gesien en is" (52). Ook Eeuwout Anthonissen is er bij tot op de markt. Maar ook hij heeft er dan evenwel moeite mee om zich wapens in de hand te laten drukken: "dat hem door Servaes van der Straten een degen in de hant gesteken sijnde, ende op den hoeck van de Papegaeystrate staende met David Gillissen ende sijn broeder Geert, door den selven David Gillissen aengemaent wiert om seker musquet dat dat aldaer op een santkotken lach in de hant te nemen; siende onder en tusschen den voornoemden Servaes musquetten van het stadhuys op de marct af brengen, seggende manne wilt ge geweer hebben; dat hij daerop, alsoo hij sach dat de saecke nyet recht en ginck, de Oostpoorte uytgegaen is ende soo voorts naer huys getoogen" (53). Nadat om half drie de Oostpoort geopend is en de "troepen" van Dankerts de stad intrekken, raakt geleidelijk aan Goes in rep en roer. Links en rechts worden zowel door vóór- als tegenstanders van Dankerts mensen opgeklopt en komen de straat op. Het blijft bijzonder vreemd dat de Goese overheid niet beter op de aanval voorbereid was en de poorten gesloten kon houden. Het moet toch van te voren in ruime kring bekend geweest zijn dat er iets stond te gebeuren. Nog de vorige dag, op donderdag werden mensen in de stad door medestanders van Dankerts benaderd met het verzoek om mee te helpen. De verklaring van Cornelis den Bleyker is wat dat betreft volledig duidelijk: "hoe dat hij door Jan Gommertssen Greelmaecker op den sesthyenden deser, sijnde donderdach voorleden aengesproken sijnde, bij den voorschreven Jan Gommertssen seer ernstich versocht is dat in cas het quame te gebeuren dat den Balliu Danckertssen met eenich volck in stadt quam, of hij den selven nyet en soude comen bij te vallen ende adsisteren, dat hij daerop hadde geantwoort, neen; met die woorden ghij en suit nyet meer met mijn hembde u neers vagen." (U zult Uw achterste niet meer met mijn hemd afvegen(54). 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1985 | | pagina 20