David Gillissen met een goet deel boeren comen soude, seggende men sal als dan eens braef
vroolijck wesen."
Dit gehoord hebbende weigerde Marinus Laurissen "alsoo hij kreupel was" opnieuw om verder
mee te gaan, want zei hij: "naerdien den Bailliu soodanigen acte heeft, wat sal ick daer bij
doen?"
David Gillissen had er echter kennelijk veel belang bij dat Marinus Laurissen wel meeging naar
Kruiningen. Hij zei tegen Cornelis Anthonissen, die ook in het gezelschap was: haelt Marinus
Laurisen peert, waarop hij deponent ten laetsten met haer is mede gereden. Zo komen ze op
de hoeve van Quirijn van de Moere, die zelf op één of andere manier pas gewond geraakt is,
"jonckx op de rekening van Waerde gequest sijnde", waarvan David Gillissen zei: "de quets-
uere van hem van de Moere hem leet te wesen", daarbij voegende "dat het wonder was dat
de parochianen tot Waerde sulckx nyet en hadden belet".
De kern van de bespreking op de hoeve van Van de Moere gaat over de plannen om met geweld
Goes binnen te vallen. De baljuw houdt een betoog waarin hij duidelijk probeert te maken dat het
hem alleen om het recht te doen is en beklaagt zich er over dat de Staten van Zeeland hem niet
steunen. Als Marinus Laurissen dan, op grond van wat hij eerder van David Gillissen had ver
nomen, tegen Bartolomeus Dankerts zegt: Mijn Heer, ick meynde dat ghij een acte van garant
hadde", valt deze fel uit en zegt: "die dat seggen die liegen't, het en is soo nyet."
David Gillissen wordt er wat door in verlegenheid gebracht, hij heeft tegen Marinus Laurissen
kennelijk teveel gezegd. Maar hij maakt het goed bij de baljuw door te zeggen: "Als 't daer op
aen sou comen, soo soude ick wel veertich of vijftich man van Wemeldinge connen brengen
om eens te comen sien. Dat hij Bailliu jegens hem David Gillissen daerop repliceerde, wel sou
gij dan comen, ick sal't u laten weten en daerop bij hem David Gillissen geantwoort: Ja ick,
wel met veertich of vijftich boeren, ick sta daer vast voor."
Bartolomeus Dankerts is zeer tevreden en zegt: "Dan sal men lustich smeeren wijn, bier en
schapenschoeren en sullen daer nyet gebreck sijn, het sal een brave foeye wesen in de Sout-
keete ofte in de Gouden Leeuw."
Hij heeft niet in de gaten dat David Gillissen zich schuldig maakt aan grootspraak, want als het
er later op aan komt zijn er met moeite ongeveer vijftien, mogelijk misschien twintig mannen van
Wemeldinge op de been te brengen. Maar op dat moment is dit iets wat van later zorg is.
"Naer dat hij deponent (Marinus Laurissen) aldaer eenige pinten wijn hadde helpen
drincken", is hij samen met David Gillissen en Cornelis Anthonissen weer te paard naar Wemel
dinge vertrokken.
Ronselaars op pad
Dan breekt de bewuste 16de mei aan. Voor David Gillissen en Jan Willemssen is het tijdstip aan
gebroken om de toegezegde mensen bij elkaar te brengen. Ze werken blijkbaar op instructie van
B. van den Steene, want zegt Jan Willemssen, die in de herberg de Swane komt, tegen Marinus
Laurissen: "Van de Steene heeft een briefken aen David Gillissen geschreven dat wij souden
een deel boeren vergaderen."
Jan Willemssen laat het briefje van Van den Steene zien, waarop Marinus Laurissen zegt: "dat
en staet daer niet in". Moeten we hieruit concluderen dat Jan Willemssen zelf niet eens kan lezen?
Hij gooit het dan over een andere boeg en zegt dat het allemaal mondeling besproken is: "Sij sijn
altemale te Capelle en te Cattendijcke, wilt ghij mede, men sal in 't parochiehuijs tot Capelle
eerst lustich smeeren ende alsdan naer der Goes gaen."
12