Ook vond in 1917 het eerdergenoemde overleg met Draagt Elkanders Lasten plaats over de
brandstofvoorziening (94). Het jaar daarop kon de uitkering verhoogd worden: het ziektegeld
steeg van 90 cent naar 1 gulden per dag. Een voorstel van C. Fortuin om dan maar meteen tot
f 1,20 te gaan uitkeren vanwege de toenmalige hoge daglonen werd afgestemd (95).
Een belangrijke stap werd gedaan in 1919, toen de vereniging besloot toe te treden tot de pro
vinciale bond van ziekenfondsen. Hierdoor werden kontakten gelegd met andere geestverwante
verenigingen, en kon men zich breder oriënteren (96).
Het jaar 1920 werd een jaar van ingrijpende veranderingen. Het fonds werd in 3 gedeelten
opgesplitst.
a. een fonds voor geldelijke uitkering bij ziekte
Van f 6,— tot f 15per week kon men zich verzekeren tegen een kontributie van 1xfi cent
per verzekerde gulden. De uitkeringsduur bedroeg 26 weken het volle bedrag, en nog eens
26 weken de helft hiervan. Vervolgens had men nog 1 jaar recht op een kwart van het volle
bedrag. Bijzondere bepaling: vrouwen mochten zich niet hoger dan f 9,— verzekeren.
b. een fonds om aan zieken versterkende middelen te verstrekken
Alle leden van het ziekenfonds konden aanspraak maken op dit fonds. Aparte verzekering
bij dit fonds was ook mogelijk voor cent per week per verzekerde gulden.
c. een fonds om uitkeringen te doen bij overlijden
Hiervan bedroeg de wekelijkse bijdrage 4 cent. Bij overlijden hadden de nabestaanden recht
op een uitkering van f 75
De eisen die men stelde aan het lidmaatschap werden verruimd: van 17 tot en met 40 jaar wer
den werklieden aangenomen; eerder was dit van 18 tot en met 35 jaar geweest. De gelden zou
den verdeeld worden volgens de verdeelsleutel: 3/5 ziekenfonds, 1/5 steunfonds, en 1/5 over-
lijdensfonds. Al deze wijzigingen werden van kracht vanaf 1 juli 1920. Tegelijkertijd werd het
salaris van de penningmeester tot f 50,— opgetrokken (97).
Nog in dat zelfde jaar besloot men bij te dragen in de kosten voor het te werkstellen van een
wijkverpleegster, die in dienst zou treden bij het Groene Kruis (98). Q. van As, die zo'n kleine
20 jaar één van de stuwende krachten in de vereniging geweest was, ging in 1921 naar Kruinin-
gen, waar hij hoofd van de openbare lagere school werd (99). Zijn opvolger was H.M. Haring
man, de latere wethouder van Colijnsplaat (100). De vereniging zond in 1925 een rekest aan
de minister van Arbeid en de 2de Kamer betreffende de in behandeling zijnde ziektewet. Hier
in verklaarde men zich tegen het beginsel der arbeidersverzekering, tegen uitvoering hiervan
door bedrijfsverenigingen, tegen samenvoeging van ziekteongevallenverzekering, tegen een kol-
lektieve ziekteverzekering, tegen een uitvoering hiervan door ambtenaren, en tegen centrale
uitvoering. In het verzoekschrift werd gepleit voor een zo groot mogelijke decentralisatie, en
voor een voortbestaan van de ziektekassen. Verdere bijzonderheden over deze kwestie zijn niet
bekend (101
91