Nabij de kerk, aan de Oostkerkstraat, stonden in het begin van deze eeuw een 5-tal armenhui zen. Deze slecht opgetrokken woonruimten waren bestemd voor de armste leden van de her vormde kerk (8). Een andere buurt werd het "slop" genoemd, ook wel bekend als Kruisstraat, welke eerste be naming eveneens duidde op een slechte bewoonbaarheid van de huizen. Een enquete uit 1906- 1907 die ondermeer te Colijnsplaat gehouden werd leert ons: "Vele arbeiderswoningen zijn voor de gezinnen, die ze bewonen, te klein en dikwijls vochtig. Veelal bestaat de woning, die steeds van steen is, uit één vertrek, groot 4,50 bij 4 m en een gang ter breedte van ongeveer 1 m, van het vertrek afgesloten door een binnenmuur of beschot. Aan weerszijden van dien gang een deur met de buitenlucht in verbinding. In het woonvertrek aan de achterzijde twee bedste den, lang 1,60 m, waartussen een kast ter breedte van 1 m; aan de voorzijde twee ramen, aan het geveleinde tusschen ramen en bedstede de schoorsteenvloer van planken of leien. De zolder, meestal niet beschoten, is uit één stuk met slaapplaatsen. In het woonvertrek moest het eten worden toebereid, wat in den zomer de vertrekken zeer heet en ze als slaapplaats niet verkieselijk maakt, daar het koken 's avonds plaats heeft."(9) In 1920 kwamen burgemeester, raadsleden en enige ingezetenen bij elkaar om de woningnood en de slechte toestand van de huizen te bekijken. Men besloot een woningbouwvereniging op te zetten, die hierin verbetering moest gaan brengen (10). Een jaar later werd de vereniging bij koninklijk besluit goedgekeurd (11). Voor de huisvesting van bejaarden werd in 1916 het tehuis Rustoord aan de Molenweg gebouwd (12). In de energiebehoefte van Colijnsplaat werd lange tijd voorzien door de aanvoer van brandstof fen per schip naar het eiland. Er werd in 1874 een koöperatieve vereniging opgericht, die han delde in steenkool; ook kocht zij aardappelen, vlas, en dergelijke, en tevens werd door haar een weegbrug geëxploiteerd (13). Aan het begin van deze eeuw ontstond vervolgens een kolenvereniging, Onderlinge Hulp ge heten, die zich meer op de werklieden richtte (14). In de jaren 1918-1919 werd door de ge meente naast de hervormde kerk een elektriciteitscentrale gebouwd. Geleidelijk aan werd het dorp van lantaarns voorzien. In 1930 volgde aansluiting op het kabelnet van de PZEM (15). Tot 1954 moest men nog wachten op een modern waterleidingennet (16). Op ekonomisch gebied zijn er over Colijnsplaat weinig bijzonderheden te vermelden. De ge bruikelijke, traditionele, dorpsneringen werden er beoefend. In de 2de helft van de vorige eeuw bestonden er nog 2 meestoven (17). Nadat deze gesloten waren bestond er geen indus triële bedrijvigheid. Nabij het dorp vond in de '20er jaren een zeer bescheiden oesterteelt plaats, door kwekers uit Yerseke. Spoedig kwam hieraan een einde (18). De voornaamste werkgevers waren de boeren en de polderbesturen. Elke ekonomische teruggang werd al snel voelbaar voor de arbeiders, en leidde in de meeste gevallen tot werkloosheid. Afhankelijk van de aard van de krisis was die van korte of lange duur (19). De landbouw op Noord-Beveland spitste zich toe op de teelt van suikerbieten, aardappelen, uien, vlas, erwten en tarwe. Dit laatste produkt werd met name in de krisisjaren veel ingezaaid, toen voor de tarweteelt subsidies werden uitgekeerd door de overheid. Dit geld dienden de boeren te gebruiken om werklozen aan te nemen die als vorm van werkverschaffing op die tarwevelden het onkruid moesten wieden. Hiermee werd van de zijde van de werkgevers vaak de hand gelicht (20). Tuinbouw kwam op het eiland vrijwel niet voor, met uitzondering van de kleinschalige volkstuintjes die her en der te vinden waren (21). Over de arbeidsomstandigheden in de landbouw in Nederland werd in 1906 een rapport samengesteld in opdracht van de regering. Met betrekking tot Noord-Beveland werden onder meer de volgende opmerkingen gemaakt: 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1982 | | pagina 86