Tabel 1 laat zien dat de aandeelhouders van de stoof in Nisse per jaar zoveel van de leningen aflosten als maar mogelijk was. In de wat minder voorspoedige jaren 1865-1868 was dat slechts f 1000,— per jaar. Daarna werden de jaarlijkse aflossingsbedragen weer groter. In 1870 had men al het geleende kapitaal, dat meer dan de helft van de oorspronkelijke stichtingskos- ten had gedekt, terugbetaald, en kon men aan de aflossing van de eigen aandelen gaan denken. Op dat moment kwam men overigens f 800,— tekort; de deelhebbers brachten deze som bij elkaar in zestien porties van f 50,—. Vandaar het totaal van f 16.800,— in de tabel in 1870, op welk bedrag in het volgende jaar alweer f 2000,— in mindering gebracht kon worden. Het was een zuinig en verstandig beleid. Het stemde de aandeelhouders zeker na 1869 tot tevredenheid, maar het ontlokte in de jaarvergadering in 1870 sommigen toch de wens om het rendement in meer tastbare vorm te kunnen genieten: "Men hoopt bij eene volgende rekening in plaats van bijdrage of zonder gelden mede tekunnen nemen naar huis, eene wending hierin te kunnen bespeuren, want hoewel het kapitaalsverbetering mag wezen, men vond het echter toch minder bemoedigend nimmer geld te zien" (48). De definitieve terugloop van de aanvoer is voor zowel "DE EENDRAGT" als "DE ZON" en "DE ZEE" te dateren op 1876; dus drie jaar na de catastrofale prijsdaling van 1873. Het was ook in 1876 dat de Wilhelminapolder stopte met de verbouw van meekrap (49). We kunnen daarom aannemen, dat tot dat jaar de meestoof "IN DE VLUGT" nog volop ge draaid heeft, en dat dus de aflossing op de aandelen ter hoogte van f 2000,— per jaar is doorge zet. Dan zou er in 1876 nog een "schuld" van zo'n f 4000,— a f 5000,— geresteerd hebben. Mogelijk is er in de volgende jaren nog wat afgelost. De verkoop van gebouw, inventaris en grond zal ook nog wel de nodige penningen opgeleverd hebben (50). Terugkomend op onze oorspronkelijke vraag of de verliezen van de meestoofeigenaren groot geweest zijn, moeten we deze vraag voor "IN DE VLUGT" met nee beantwoorden, al moet ge zegd worden dat de eigenaren zeker renteverlies op hun ingelegde kapitaal hebben geleden. De meestoven die na "IN DE VLUGT" gebouwd zijn, zullen alle met meer verliezen te kampen hebben gehad, terwijl men voor de eerder gestichte stoven veilig kan aannemen dat ze uit de kosten gekomen zijn en met winst voor de participanten gedraaid hebben. Het geldt voor de oudere stoven als "DE ZON" en "DE ZEE", waarvan de bouw- en inventariskosten al lang afgeschreven waren; maar het geldt ook voor de nog jonge "DE EENDRAGT" uit 1856. Haar oprichtingskosten, die f 8000,— lager waren dan die van de meestoof te Nisse, waren in 1874 geheel betaald. Vanaf dat jaar werd er, gerekend tot het jaar 1912, aan de portionarissen ge middeld jaarlijks f 1133,— uitgekeerd, natuurlijk met hoge bedragen in het ene jaar en lage be dragen in het andere jaar. Het was dus allerminst een moeizaam draaiende onderneming, en men kan begrijpen dat de eigenaars lang geaarzeld hebben voordat ze er definitief een einde aan maakten. Uiteindelijk zou het een onherstelbare beschadiging aan de ketel zijn in 1912, die hen hiertoe deed besluiten. Het einde van "IN DE VLUGT" Terug nu naar Nisse. Wanneer viel het doek voor de stoof in deze gemeente? Van de latere jaar rekeningen is er in het archief maar één bewaard gebleven, en wel de jaarrekening van 1881, welke door een onbekende administrateur is opgemaakt en aan Adriaan Vaar toegezonden blij kens diens adres op de omslag. Voor het opstellen van de rekening is een bedrag van f 17,25% gerekend, zijnde 2%%van de som der ontvangsten van dat jaar: f 247,60%. De inkomsten heb ben alleen betrekking op zolderhuur voor vaten krap en racine van telers, die nog betere tijden afwachtten. 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1982 | | pagina 79