Met andere woorden, het zijn de particuliere reders geweest die de droger en het andere perso
neel onder druk gezet hebben om hun onberoofde krap met aarde te vermengen en zodoende
het gewicht te vermeerderen om uiteindelijk een hogere prijs te kunnen beuren.
Knoeierij en bedrog in deze en andere vormen waren natuurlijk zo oud als de meekrapnering
zelf. Het hangt naar onze mening samen met het risicovolle en kapitaalsintensieve karakter van
het bedrijf. Bedenken we dat de teelt twee- of driejarig was en zodoende de kans op het uit-
vriezen van het gewas groter was dan bij een eenjarig gewas. Dat hield een zeker risico in.
Voorts waren de teeltkosten, die vooral uit arbeidslonen bestonden, vergeleken met die van
andere gewassen bijzonder hoog. Illustratief is de arbeidsloongrafiek van het bedrijf van
Adriaan Vaar zelf: vanaf 1860 was van de 17 a 18 ha akkerland, waarop de grafiek betrekking
heeft, steeds 1 Vi a 2 ha met meekrap bezet; de loonkosten stegen in dat jaar meteen met zo'n
twee a driehonderd gulden (34). Bij de teeltkosten kwamen dan nog eens de uitgaven voor de
bewerking van de gedolven meede in stoof of fabriek. Het kostentotaal liep daardoor nog
hoger op. Sprekend is in een vergelijking met de tarwe-kostprijs de gemiddelde jaartotaalsom
van de verbouw en de bewerking van één ha. tweejarige meekrap, berekend over de periode
1861-1870, die voor de Wilhelminapolder opgegeven is: f 426,79 tegen f 75,22 voor éénha.
tarwe (35).
II 1700
l8 0 9 50 2. 3 i 5 6 7 fl «j 60 i 2 3^5 6780*01
Uitgaven aan loon voor arbeiders
(excl. paardeknechtsm.b.t. de
meekrapteelt op het bedrijf van
wed.W.Vaar en A.Vaar te
Oudelande1847-1872.
Pas na twee of drie jaar zag de boer iets terug voor zijn diepteinvestering. Gelet nog op de
grote prijsschommelingen van de krap, die door de telers slechts op een termijn van twee of
drie jaar gevolgd konden worden, kan men concluderen dat de verbouw van meekrap een
financieel waagstuk was, waarmee alleen kapitaalkrachtige boeren zich konden inlaten. De be
langen waren groot, en daarom zal door een aantal de stap van speculatie naar fraude licht ge
nomen zijn, te meer daar de mogelijkheden daarvoor bij de verwerking van de meekrap ruim
schoots aanwezig waren. De strenge maatregelen die ooit door stedelijke, provinciale en rijks
overheden uitgevaardigd waren, golden sinds 1845 niet meer. Het kan zijn dat daardoor
knoeierijen weer in de hand gewerkt werden. De hausse in meekrap in Zuid-Beveland in deze
tijd gaf kwaadwilligen in ieder geval de gelegenheid om argeloze nieuwkomers met oude trucs
te bedotten.
67