nieuw bestuur verkozen werd. Na 1865 zou die eerste vergadering niet meer gehouden worden. De meeste bijeenkomsten moeten volgens de notulen een plezierige afloop hebben gehad. Voor 27 mei 1864 bijvoorbeeld heeft de boekhouder opgeschreven: "Na het gebruik van wijn en een paar tulbanden onder genoegelijke kout en vrolijke stemming is men vreedzaam ge scheiden". Men dronk graag wijn; vanaf 1862 had de eigenaarsvereniging daartoe de beschik king over een eigen stel wijnglazen. De jaarlijkse aankoop van 1 a Vh anker rode wijn (een anker is 38,8 liter of 45 flessen) doet zelfs onmatigheid bij de deelhebbers op deze avonden vermoeden (29). Maar het is mogelijk dat ook de reders op deze toepasselijke rode drank wer den getracteerd, bijvoorbeeld bij het aanvoeren van de groene meede of bij het ophalen van de verwerkte krap. Of misschien gebeurde dat op de lotingsdagen, waarop de volgorde van de reedbeurten werd vastgesteld, of op de "zitdagen", die ofschoon dit elders niet gebeurd, worden hier gesteld opdat nieuwe aanvoerders van meede zich op de hoogte van de rigting in deze stoof zouden kunnen komen" (30). Toen men in de loop van de jaren zestig besloot om de muilen niet meer aan de reders te laten maar voor gemeenschappelijke rekening in de meestoof over te laten stampen, het overblijvende product in het openbaar te laten verkopen en de opbrengst naar evenredigheid uit te keren, werd er ook een feestelijke uitbetaaldag voor de "gemeene reders" georganiseerd (31). Aan genoeglijke momenten heeft het dus in de meestoof "IN DE VLUGT" niet ontbroken. Niettemin is ook in de eerste tien jaren het bestaan van de meestoof niet zonder problemen ge weest. Het jaar 1861 was nog niet om of het bestuur en de andere stoofeigenaars zagen zich ge confronteerd met knoeierijen. Op een bijzondere vergadering in de stoof op 13 december van dat jaar werd er een brief behandeld, die door J.A.A. Fransen van de Putte aan de directie van "IN DE VLUGT" geschreven was met de strekking dat Een naauwgezet herhaald onder zoek ons overtuigend (heeft) bewezen dat de onberoofde meekrap in uwe stoof bewerkt, zeer zwaar met aard deelen belast is". Dit zogenaamde "bij de wigt reden" is volgens de brief schrijver nadelig voor zowel de reders die reedhuur betalen voor wat geen zuivere krap blijkt en daardoor onverkoopbaar is, als schadelijk voor de kopers en de fabriek, die wanneer de meekrap door garancinefabrieken gekocht wordt, aldaar in slechten naam komt, terwijl wanneer de meekrap naar buitenland trekt daardoor de Hollandsche goede trouw veel lijdt" (32). Fransen van de Putte waarschuwt in de bewuste brief de directie om te waken tegen deze kwade praktijken, en zegt verder dat als hij niet zulke vriendschappelijke betrekkingen had met dezelve (zijn firma leverde blijkens de rekeningen alle zakken die de meestoof nodig had!), hij onmiddellijk de naam van de stoof met die van andere stoven, waar blijkbaar ook knoeie rijen plaats gevonden hadden, in de dagbladen zou hebben gepubliceerd (33). Bij eventuele herhaling zou dat echter wel geschieden. Uit het antwoord dat Adriaan Vaar namens de eige naren reeds had toegezonden aan Fransen van de Putte, en waaraan zij op deze vergadering achteraf hun goedkeuring verleenden, blijkt waar de oorzaak volgens de directie denkelijk terecht gezocht moest worden. Daarin zegt de boekhouder na eerst uitgebreid zijn veront schuldigingen aangeboden te hebben: "Doch wij geven reeders zoveel mogelijk de vrijheid naar hunne keus dezelve te doen bewerken, en meenen dit onzerzijds buiten bepaald bedrog te moeten toestaan, vooral omdat wij niet bepaald onze eigen meekrap bewerken maar vooral ook partikulieren en; dat is ons reeds al proefondervindelijk gebleken dat die gene welke be paald hetzelve op de wigt wilde bewerkt hebben, zelfs zonder enigszins het bestuur kennis te geven, den drooger dwangbevelend aanspoorden, tot dat einde zich bereid te stellen, en dat de gemelde drooger het bestuur zelf daarvan kennis gaf en inlichting vragende, bepaald verboden werd aldus te handelen, zijnde dergelijke persoonen (bij tastbare ondervinding) wel de eerste geweest welke lasterzuchtig over onze meestoof heinde en ver zich hebben of heeft uitgelaten". 66

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1982 | | pagina 68