Eerst Bouman en Wiskerke hebben deze beschreven en er verklaringen voor gegeven (8). De
laatstgenoemde kwam tot de conclusie dat het meekrapbedrijf in de periode 1850-1870 zijn
grootste geografische uitbreiding heeft gekregen, hetgeen hij aan de hand van een aantal cijfers
aantoont. Volgens hem waren er in 1820 in Nederland 90 meestoven, tegen 132 in 1859. Aan
dat totaal zouden er in de volgende dertien jaren nog 12 productie-eenheden toegevoegd wor
den. Voor het jaar 1872 komt men dan op 144 meestoven. Een respectabel aantal, dat nog
meer indruk maakt als men beseft dat de meekrapnijverheid tussen 1820 en 1850 een periode
van verval had meegemaakt ten gevolge van zware concurrentie uit Frankrijk.
De Fransen hadden namelijk in de aanvang van de vorige eeuw in hun teeltgebieden rondom
Avignon en in de Elzas grote fabrieken gebouwd waarin de meewortels na een uitvoerige dro
gingsbewerking niet verstampt, zoals in Zeeland gebruikelijk was, maar vermalen werden met
behulp van door stoommachines aangedreven molenstenen. De verkregen krap werd op die
manier fijner van samenstelling. Een behandeling met zwavelzuur bleek verder het kleurend
vermogen te vergroten en constanter te maken. Door de verhoogde kwaliteit en door de
scherpe prijsstelling vanwege de gemechaniseerde en gecentraliseerde productie verdrong de
Franse kleurstof, garancine geheten, in de jaren twintig de Zeeuwse en Zuid-Hollandse meekrap
meer en meer van de markt. Pas laat werd men zich hier te lande daarvan bewust in handelaars
en telerskringen. In de jaren veertig werd er actie ondernomen: prijsvragen werden uitgeschre
ven, brochures gedrukt en artikelen gepubliceerd om teelt en nijverheid met het oog op het
Franse succes uit het slop te halen. In 1849 stuurde de Zeeuwse Commissie van Landbouw een
delegatie naar Frankrijk om de Franse teelt- en productiewijze te bestuderen. Deze commissie
bestond uit I.G.J. van den Bosch, de directeur van de Wilhelminapolder, en L.Ph. de Lannée
de Bétrancourt, de gemeente-architect van Goes. De laatste stelde zich tot taak om zich op de
hoogte te stellen van de technische inrichting van de garancinefabrieken. Hun verslag werd in
1850 gepubliceerd en bevatte vele aanwijzingen voor verbetering van het Zeeuwse meekrap-
bedrijf (9). Van den Bosch aarzelde niet om zelf het voorbeeld te geven. Hij liet bij Wilhelmina-
dorp een op Franse leest geschoeide meekrap- en garancinefabriek bouwen, die reeds in 1852
in staat was om de eerste groene meede te verwerken. Zijn initiatief vond snel navolging,
ondermeer in Goes en Zierikzee. Doordat in verschillende streken in Europa de textiel-industrie
zich snel uitbreidde (bijvoorbeeld in Engeland in Lancashire), steeg ondertussen de vraag naar
kleurstoffen sterk, hetgeen de prijzen van de meekrap deed opdrijven. Ook de in de oude
meestoven bewerkte krap kon daardoor ondanks de hoge productiekosten weer met winst ver
kocht worden. Vandaar dat er niet alleen garancinefabrieken maar ook ouderwetse meestoven
gebouwd werden, al kregen die dan meestal wel een stoommachine-uitrusting. Aan zulke
stoven was te meer behoefte daar de garancinefabrieken niet genoeg droogcapaciteit hadden
voor alle meekrap die door hen via het zwavelzuur-procédé verwerkt kon worden. Zo gebeurde
het dat in sommige meestoven de wortels gedroogd, gedorst, van klei ontdaan, en in brokjes in
vaten of balen gestouwd werden en aldus als halffabrikaat, racine geheten, ter verdere bewer
king naar de garancinefabrieken in de buurt vervoerd werden. Ook de onberoofde mede, het
eindproduct van de meestoven, werd nog wel door de garancinefabrikanten opgekocht om het
met zwavelzuur verder te behandelen. Dit alles was sinds januari 1845 ook officieel toegestaan,
omdat in die maand alle overheidsvoorschriften met betrekking tot productie en teelt onder
druk van het liberalisme opgeheven werden.
Gaan we dan nu meer in detail de uitbreiding van het aantal meekrapverwerkingsbedrijven in
Zuid-Beveland na, waarbij we opmerken dat het getal der meestoven indirect ook de opper
vlakte van het areaal weergeeft. We zitten er niet ver naast wanneer we stellen, dat zo'n dertig
59