Dat was duidelijke taal en niets wees er op, dat het nog meer dan vijfitg jaar moest gaan duren voor er een orgel geplaatst zou worden. Uit hoofde van het gunstige advies van Mr. de Witt Hamer nam de heer Lindenbergh samen met enkele andere gemeenteleden het initiatief tot de oprichting van een orgelfonds. Deze op richting kreeg zijn beslag op 28 October 1907 en het fonds telde aanvankelijk 31 leden. Het doel wat men voor ogen had, was om uit vrijwillige bijdragen van gemeenteleden gelden bijeen te brengen om zodoende zonder belasting van de kerkemiddelen tot de aanschaf van een orgel te komen. De kerkeraad, van de oprichting van het orgelcomité op de hoogte gesteld, toonde zich enthou siast en deelde mede gaarne steun te willen verlenen aan "deze goede zaak". De volgende stap was de verspreiding van een circulaire onder alle gemeenteleden, waarin deze werden opgeroepen om een algemene vergadering bij te wonen op donderdag 21 november 1907, om op deze wijze definitief met de actie van de grond te komen (21). Maar Lindenbergh c.s. hadden buiten de waard gerekend. Er was ook nog zoiets als een col lege van kerkvoogden en de leden van dit college voelden zich volledig verantwoordelijk voor hetgeen waarvoor ze gesteld waren: de behartiging van de stoffelijke belangen van de hervorm de gemeente Wemeldinge. Het antwoord van de kerkvoogden op de circulaire van het orgelcomité, was een rondschrijven aan de gemeenteleden, dat aan duidelijkheid niets te wensen overliet. "Kerkvoogden wenschen de oude palen die de vaderen gemaakt hebben, niet te verplaatsen of uit te rukken", zo stelden zij en zij wierpen de vraag op, of Maria Coomans soms nog de bepaling toegevoegd moest heb ben "dat ook buiten Kerkvoogden om niemand ooit zo trachten een orgel in de kerk binnen te smokkelen(22). Al lezende komt bij ons de vraag op of de kerkvoogden zich niet enigszins in hun eer aangetast voelden, nu anderen initiatieven namen die naar de mening van de heren uitsluitend aan hun college toekwamen. Wat wel duidelijk werd, was dat het toch niet zo van een leien dakje zou gaan als het aanvankelijk leek. Om zeker van zijn zaak te zijn wendde ook de kerkvoogdij zich tot een advocaat en wel Mr. M. Jacq de Witt Hamer te Middelburg, met twee belangrijke vragen, namelijk: le. verbiedt het legaat niet duidelijk, dat de kerk ook geen orgel ten geschenke van derden mag aannemen? 2e. volgt uit de inhoud van het legaat niet de morele verplichting, dat de oprichting en bespe ling van een orgel in de kerk van Wemeldinge wordt tegengegaan? Op beide vragen was het antwoord ontkennend. Mr. de Witt Hamer wees er op dat het uitslui tend de taak van de kerkeraad was om te beslissen of een orgel wenselijk werd geacht en wel in het kader van een stichtelijke godsdienstoefening. Alvorens hierover tot een beslissing te komen was het, aldus Mr. de Witt Hamer, wel zaak zich er van te overtuigen wat de mening van de gemeenteleden was (23). Maar ook dit mocht niet baten. Het orgelcomité mocht dan propaganda-avonden houden, gel den inzamelen, besprekingen voeren, het gaf allemaal niets. Door de halsstarrige houding van de kerkvoogdij dreigde de gemeente in twee fel tegenover elkaar staande partijen van voor- en tegenstanders verdeeld te raken. Dit wenste het comité tot elke prijs te voorkomen, vandaar het besluit van 8 november 1915 tot opheffing van het orgelfonds. Bij een groot deel van de gemeenteleden leeft dan de hoop dat nu de kerkeraad, het aange wezen lichaam om de actie voor een orgel te vervolgen, de zaak grondig zal aanpakken. En even lijkt dat er ook op. 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1982 | | pagina 52