Wij zijn na een nadere bestudering de mening toegedaan, dat de wens om te voorkomen dat
het aan de kerk vermaakte familiebezit later weer in vreemde handen zou overgaan, de drijf
veer is geweest (punt 2 van de opsomming van Ds. van leperen).
De periode dat vooral onder invloed van de Voetiaanse denkbeelden vele hervormden afkerig
waren van orgelmuziek in de eredienst (punt 5 van de opsomming van Ds. van Ieperen) was al
meer dan honderd jaar verleden tijd. We hebben geen enkele reden om aan te nemen dat Maria
Coomans zo weinig met haar tijd was meegegaan, dat dit een rol speelde.
1787 was juist in de periode dat het orgel in de kerken op het platteland, in navolging van de
stadskerken, duidelijk in de belangstelling kwam. In Baarland was op 1 October 1786 een orgel
ingewijd, waarvoor de middelen verschaft waren door M. Slabber, burgemeester van Goes en
ambachtsheer van Baarland. Het orgel in de kerk van Kloetinge was ook gloednieuw, de inwij
ding dateert van 27 mei 1787. Dit orgel kostte toen f7.600,— In Nisse werd een orgel aange
schaft uit een legaat van mej. S. Eijermeet, aangevuld door een bijdrage van de ambachtsheer
J.T. Spijker. De inwijding zou plaats vinden in het vooijaar van 1788 (18).
Maria Coomans zal zeker in de gaten hebben gehad, dat deze tendens zich op het platteland
zou doorzetten en dat men in Wemeldinge snel in de verleiding zou kunnen komen met zo'n
meevaller als het legaat was, om dit in belangrijke mate te gelde te maken en zich dan, moge
lijk een zeer kostbaar, instrument aan te schaffen.
En aangezien we kunnen aannemen dat ze uit een traditionele familie stamde, die instand
houding van eenmaal verworven bezit hoog in het vaandel had, zal deze gedachte haar niet
welgevallig geweest zijn. Ook de veronderstelling die we al eerder aanstipten, dat de familie
Coomans de Stelhoeve met het daarbij behorende speelhuis als zomerverblijf gebruikte, kan
mede duidelijk van invloed geweest zijn op het streven dit familiebezit in stand te houden.
Maar echt sluitend is het betoog uiteraard niet.
Acties voor een orgel
Inderdaad heeft men zich in Wemeldinge gedurende een lange reeks van jaren op z'n minst ge
schikt in de situatie van de "orgelloosheid". Terwijl in de loop van de 19de eeuw in de ene
na de andere dorpskerk in de omgeving een orgel werd geplaatst, bleef het in Wemeldinge
rustig op dit gebied. Het is namelijk niet bekend,dat er in die periode ooit enig initiatief is ge
weest om tot plaatsing van een orgel te komen.
Alleen geeft het te denken,dat vóór de restauratie van het kerkgebouw in 1857 zich op de wes
telijke muur een beschildering bevond, die een orgelfront voorstelde. We kunnen ons afvragen
of men op deze wijze uitdrukking heeft willen geven aan een bij een aantal mensen levend be
sef, dat een kerk zonder orgel toch eigenlijk incompleet was. Maar op dit punt komen we niet
verder dan tamelijk vage vermoedens (19).
Het is wijlen de heer P. Lindenbergh geweest, die de eer toekomt het balletje in feite opge
gooid te hebben. In 1905 besloot hij zich te wenden tot de Goese advocaat Mr. J. de Witt
Hamer JGz., met de vraag om een duidelijke juridische uitleg over de testamentaire bepalingen. De
stellingname van deze advocaat was erg helder: het verbod luidt, dat geen orgel voor rekening van
de kerk gemaakt of opgericht mag worden. Derhalve is het niet verboden als een ander dat doet.
En, besluit Mr. de Witt Hamer zijn advies: "Zou nu niet door de lidmaten der kerk een fonds
kunnen gevormd worden, ten doel hebbende het aanschaffen en plaatsen van een orgel in de
kerk? En wat let het kerkbestuur aan dat fonds een bijdrage te geven? Dan toch maakt niet de
kerk het orgel, maar het fonds. Het is een zogenaamde ezelsbrug, maar mij dunkt, dat op die
wijze toch het doel bereikt wordt. De vraag is slechts of het orgel door de kerk wordt gemaakt
en opgericht" (20).
49