Tot zover de keuken en de tafel. Tenslotte dan de voorwerpen uit het gewone huishoudelijke gebruik. Van roodbakkend aardewerk waren dit: 8 kamerpotten of nachtspiegels 2 spaarpotjes Hout: 13 hele of gedeelten van trippen. De trip is te beschouwen als een soort overschoen. Ze moest het leren schoeisel beschermen tegen regen en modder. Hieruit volgt dat deze schoe nen uitsluitend buitenshuis werden gedragen. De trip bestaat uit een uit hout gesneden zool met verdikkingen onder de wreef en de hiel, waarover een leren band met een extra reep als versteviging door middel van nagels bevestigd zit. 1 kammetje van hout van de buksboom. Er werden 9 verschillende geheel of gedeeltelijk schoenzolen gevonden. Twee ervan hebben op de onderzijde versieringen, aangebracht met een radertje. 3 vullingen van kurk van zgn. stillegangen. Deze stillegangen waren een soort open slofjes. Het schoeisel bestaat uit een onder en een bovenzool met daartussen een vulling van kurk, opgesloten tussen twee banden. Het bovenleer werd gevormd door twee open driehoeken en gesloten door een pin die door het leer werd gestoken. Aan kleding werden de volgende restanten aangetroffen: 1 klein stukje grof linnen en drie stukjes wol. En om deze opsomming af te sluiten met een spreekwoord, nl. "de hond in de pot vinden" noemen wij tenslotte de vondst van een schedeltje van een hond. Welke bruikbare conclusies zijn er nu te trekken naar aanleiding van de inhoud van deze her- bergbeerput. Allereerst moeten wij vaststellen dat in elke beerput aardewerkrestanten de hoofdmoot vormen van de vondsten. Dat een beerput als bovenstaande meer aardewerk bevat dan gewoonlijk ligt voor de hand. Belangrijk is echter dat al het gevonden aardewerk van het gewone "goed" is. Geen erg duur en verfijnd materiaal. Het waren stevige potten en pannen die een stootje konden verdragen. GROTE MARKT 3 Het huis, "den Ingel", de Engel De bewoners De oudste vermelding van dit huis met diens eigenaar wordt gevonden op 25 mei 1526. Gillis Willemszoon inden Ingel heeft dan een geschil met een zekere Pieter Jacobszoon over de leve ring van een hoeveelheid zout. Deze Gillis Willemsz. hield zich dus bezig met het bereiden van zout. In hetzelfde jaar blijkt hij geld schuldig te zijn aan Adriaen Huyssen. Zijn vader, Willem Gillis- zoon, staat dan borg voor hem. Op 9 januari 1530 is hij Heyndrick van den Brincke te Dord recht een aanzienlijk bedrag schuldig wegens gekochte wijnen. Hij doet dan borgstelling van zijn huis "daer hij nu inne woent genaempt de Ingel", zijn nieuwe vrachtschip, zijn huisraad, kleding en sieraden. Op 15 juni 1534 vinden wij hem voor het laatst als eigenaar vermeld. De volgende eigenaar die wij ontmoeten is Jacop Janssoon. Hij komt als zodanig slechts een maal voor en wel op 14 november 1542. In 1551 wordt het bepaald ingewikkeld. Er zijn dan drie verkopen van dit huis ingeschreven. Op 12 januari 1551 transporteren de erfgenamen van wijlen Lijsbet in den Wijngaert het huis op Willem Wouterssoon te Bergen(op Zoom). 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1982 | | pagina 17