Een bijzondere traditie De ons bekende Cornells Jacopsz. Rijsel was in 1537 als aangeklaagde betrokken in een proces tussen hem en een zekere Jan de Straatmaker. Cornells verloor het geding en werd bij vonnis van de schepenrechtbank van Goes op 4 februari 1538 veroordeeld om "den armen een mael- tijt te gheven". Niet bekend is welk geschil hij had met Jan de Straetmaker. Dit vonnis is het begin van een jaarlijkse traditie, die tot in het jaar 1730 bij elke wisseling van eigenaar in het transport werd opgenomen. Wat hield deze maaltijd in? De transporten geven hierop een dui delijk antwoord. In 1553 heet het: het huis is belast met een jaarlijkse maaltijd voor 20 schamele personen, mannen en vrouwen, "des sal men se geven gesoden en gebraan". Dus een maaltijd met ge kookte en gebraden spijzen. Ieder krijgt bij deze maaltijd een pint wijn. Na afloop werd aan elke deelnemer een wit brood meegegeven. In 1727 komt er enige verandering. Nu zijn het 20 oude arme vrouwen die ter maaltijd moeten worden uitgenodigd. De maaltijd bestaat dan uit "borgerlijke spijse", dus een stevige pot voor de burgerman. De pint wijn en het wittebrood blijven op het menu staan. Het transport van 13 februari 1730 geeft voor het laatst deze verplichting aan. Tussen deze datum en de volgende verkoop in 1748 zal de maaltijd in onbruik zijn geraakt. De eigenaren na 1640 Van 1641 tot 1644 vinden wij Jacob Aelbrechten, zijn weduwe zet na het overlijden van deze Jacob in 1645 en 1646 de zaak voort. Op 2 december 1646 verkopen de weduwe en de andere erfgenamen de herberg aan Jacob de Cuijper. Bij deze eigenaar moeten wij even stilstaan. Hij was kennelijk een goed onderlegd iemand met veel belangstelling voor het kerkelijk leven. Deze Jacob heeft een boekje geschreven met de titel "Groot bewijs tot wederlegginge van een paepsch boekjen genaemt Cleyn bewijs etc.". Na het overlijden van Jacob werd op 12 november 1648 vergunning gegeven tot het uitgeven van dit geschrift. De opdracht hiertoe aan Adamo van der Hulck dateert van 1650. Een exem plaar van dit boekje wordt zij het met uitgescheurd titelblad bewaard onder nr. 2811 van de bibliotheek van het gemeentearchief van Goes. Er staat op de tweede bladzijde het volgen de: "geschreven door Jacob de Cuyper en na diens dood in 't licht gegeven". De weduwe van Jacob de Cuyper zet het bedrijf voort tot in 1649. Dan gaat het over in handen van Michiel Cornelis Langemare. Deze uit Driewegen afkomstige herberghouder werd op 23 december 1649 poorter van Goes en bleef tot zijn overlijden, kort voor 24 september 1678 eigenaar. Zijn weduwe zette als waardin nog een groot aantal jaren, tot 1724, het bedrijf voort. In 1725 verkopen de erfgenamen, waaronder Huibertina Langemare's dochter, de "Groote Zoutkeete" aan Marinus van der Steene. Kort nadien, in 1727,komt er een nieuwe eigenaar: Jacobus van Flierenburg. Deze bezit de Grote Zoutkeet tot 1748. Van de volgende eigenaren volgt hieronder een lijstje, met de jaren waarin zij voorkomen. Jan Kousemaker, 1748, 1749; Dignus Marinusse van Cruyninge, 1750; Hendrik Staf, 1751- 1762; de weduwe van Hendrik Staf, 1763-1765Jan Poelman, 1766-1786; Pieter Proos, 1787, Gerard Leenderse Breeker, 1788-1798; Jan Marinusse de Jonge, 1799-c. 1810; Johannes van Ham, 1811, 1812; Johan Potter, 1813; Cornelis de Jonge sinds 1831 "logementhouder", 1825-1861; Willem Adriaan Anemaat, 1861; Marinus de Jonge Melij, 1869-1875; Martinus Gerardus van den Ende, 1875-1890; Sybrandus Verwer, 1890-1910; Lodewijk Isidorus Verwer, "hotelhouder", 1910-1926. In 1926 werd de N.V. Hotel de Zoutkeet opgericht. In het jaar 1944 wordt het pand verkocht en ingericht als kantoor van de keuringsdienst Zeeland. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1982 | | pagina 12