De zending werd gecombineerd met de schilderijen van de Antwerpenaar Martin Joseph
Geeraerts, voorstellende spelende putti, bestemd voor de "Vierschaar" 12). De in de stads
rekening van 1774 voor 54 2 4 Vlms genoteerde schilderstukken van Geeraerts moesten
passen in de sieromlijstingen in de grote zaal, waarvoor Van Diest in 1773 de mallen voor de
timmerlui had gemaakt. Misschien moest zijn knecht voor dit contact met Geeraerts wel naar
Antwerpen, bij welke gelegenheid hij van Isenbree de opdracht meekreeg voor het laten teke
nen van een pompontwerp (13).
Het opsporen van bijzonderheden over de ontwerper Vervoord zou kunnen leiden naar Michiel
van der Voort de Jonge, ook wel Vervoort genoemd. Hij was geboren in Antwerpen in 1704
en overleed na 1777 (14). Hij was een van de zonen van de beroemde beeldhouwer met dezelf
de naam (1667-1737), geboren en begraven te Antwerpen (15). Ook hij was een begaafd
beeldhouwer. Zijn carrière volgen wij in het kort om te zien in hoeverre hij het pompontwerp
voor Goes gemaakt kan hebben. Van de Voort de Jonge was leerling van zijn vader. Hij hielp
hem b.v. bij het vervaardigen van de preekstoel voor de kloosterkerk Leliendael in Mechelen,
nu in de St. Rombouts kathedraal aldaar, samen met anderen. Hij ging naar Parijs, waar hij in
1724 een medaille en in 1727 de tweede prijs van de Koninklijke Academie ontving, in 1728
de eerste prijs. In 1732 werd hij "agréé" (toegelaten tot de Academie?); o.a. in 1738 leverde
hij voor de expositie in de salons in het Louvre nog een beeld. Zijn inzending in 1741 van een
'Mars" werd aanleiding hem uit de registers van de Koninklijke Academie te schrappen. Alleen
zij die lid waren mochten zich koninklijk schilder of beeldhouwer noemen en voor de koning
of de koningin werken.
In de jaren 1733-1743 werkte hij onder leiding van Jacob Verberckt, beeldhouwer van de
koninküjke paleizen en neef van zijn vader, aan de versiering van het Place Royale in Bordeaux.
In 1737 werd aan Van der Voort de Jonge o.a. toevertrouwd de versiering van de fontein
"Saint-Project", gelegen aan een der zijden van het plein in Bordeaux dat dezelfde naam
draagt.
Na de Koninklijke Academie meldde hij zich aan bij de Academie St. Luc. Hieruit blijkt dat
hij niet al eerder St. Luc lid was, gecombineerd met zijn post bij de Koninklijke Academie. In
1753 werd hij "recteur" van de St. Luc Academie,Hij deed mee aan alle inzendingen in de
salons.
Alleen 1764 heeft hij overgeslagen. In 1774 was er van hem in de salon aan de Rue Neuve-
Saint-Merry (Hotel Jabach) op de expositie nog een terra cotta beeld van de muziekmeester
Dupont. In 1775 werd hij "recteur perpétuel" van de St. Lucas Academie te Parijs. In 1777
vroeg hij om een pensioen na opheffing van die instelling aan Graaf Angiviller, directeur gene
raal van de Koninklijke paleizen en tuinen van Lodewijk XVI en beschermer van de kunste
naars, geleerden en letterkundigen. Dit verzoek om geldelijke steun werd afgewezen. Daarna
verliezen wij hem uit het oog, maar voor ons Goese onderwerp is dit niet meer van belang.
Mocht deze Van der Voort inderdaad de ontwerper zijn dan hebben wij ongetwijfeld met een
belangrijk kunstenaar te maken. Het wordt nog eens onderstreept door het volgende feit. De
Opperdirecteur van de Antwerpse Academie voor Schoone Kunsten bood deze inrichting op
23 september 1785 afgietsels van vier hoofden van "kindekens" aan, waaronder één door
Michiel van der Voort Jr, waarmee hij de gouden medaille had behaald op de Koninklijke
Academie in Parijs; een bewijs dat de kunstwaarde van deze putti hoog werd aangeslagen.
Zoals uit het voorgaande blijkt, levert het spoor van Michiel van der Voort de Jonge geen
andere gegevens op dan die welke betrekking hebben op zijn verblijf en werk in Frankrijk. De
vraag komt op of Van der Voort Jr. tevens werkzaamheden in België heeft verricht voor op
drachtgevers in België of Nederland.
119