De buitengewone reparaties aan de stadswerken bedroegen in dat jaar ruim 2000 Vlms. Hier
voor waren geen fondsen. Daarenboven konden voor 1770 en volgende jaren belangrijke uit
gaven verwacht worden.
Dat het stadhuis vernieuwd werd was niet zozeer een zaak van luxe als wel noodzaak. De
stadsregering zag geen kans dit gebouw door reparatie "aaneen te houden". Een groot gedeelte
moet worden vernieuwd, wanneer men het niet tot een puinhoop wil laten vervallen, zo staat
te lezen in de notulen van 6 januari 1770. Na het onontkoombare besluit tot een grote opknap
beurt werd aan de stadsdirecteuren (wij zouden zeggen Directeuren Gemeentewerken) op 26
mei 1770 verzocht te zorgen voor een beraming en bestek, op te maken door de stadsfabriek
(stadsarchitect) Boudewijn Kramer, of zoveel andere kundige personen als zij (stadsdirecteu
ren) zullen goedvinden. De inschakeling van meer dan één deskundige was toen heel gewoon.
Op 20 oktober 1770 werd het plan met de tekeningen door directeuren overgelegd, de kos
tenraming was ongeveer 4000. Een week later werd hun verzocht de nodige materialen te
laten komen en vervaardigen,nadat zij aangegeven hadden op welke wijze de benodigde gelden
het beste konden worden opgebracht.
De stadhuisverbouwing en Van Diest
De stadsdirecteuren, zo blijkt uit de stukken, onderhandelden rechtstreeks met Henderik van
Diest (8). Deze Middelburgse beeld- en steenhouwer speelde een grote rol bij de vormgeving
en de verbouwing van het Goese Raadhuis.
Korte tijd na mei 1770 beginnen zijn declaraties voor reiskosten, betaalde vrachten e.d. in
verband met zijn werk ten behoeve van het stadhuis. Op 5 maart 1771 schreef Van Diest aan
de stadsdirecteuren dat hij het maken van stenen beelden, leeuwen en andere stenen ornamen
ten volgens de tekeningen en een gearresteerd bestek aangenomen had. Dit betekende reizen
naar de steenputten in "Esconsiene" (bedoeld worden de groeven van Ecaussines tussen Brussel
en Mons) en het "Walenland" en naar Zwolle in verband met onderzoek, prijsafspraken en
laden van de verschillende steensoorten.
Hij moest de stadsdirecteuren van Goes beloven te allen tijde bij de hand te zijn of over te
komen om zijn mening te geven over hetgeen noodzakelijk was bij de opbouw of versiering
van het stadhuis. Hij moest ze dus met raad en daad terzijde staan. Dat dit ook inderdaad ge
beurde valt o.a. af te leiden uit het volgende voorval. Van Diest leverde in 1771 kritiek op
Kramer omdat deze het dak van het stadhuis niet volgens de tekening gemaakt had. Van Diest
kreeg, na overleg met de stadsdirecteuren de opdracht het dak te laten opbreken en veranderen
omdat Kramer dat niet wilde doen. Omdat de zaak buiten zijn contract viel bracht Van Diest
naderhand daarvoor een bedrag in rekening 12). Natuurlijk had hij er ook belang bij dat alles
werd uitgevoerd conform het destijds goedgekeurde ontwerp, omdat zijn beelden en andere ver
sieringen aan de gevel daarop afgestemd was. In hoeverre hij ook zelf betrokken was bij het nieuwe
ontwerp van het stadhuis is in feite niet bekend. Toen het verbouwingsproject met de tekenin
gen op 20 oktober 1770 in de raadsvergadering overgelegd werd, waren er twee tekeningen van
Van Diest bij. Ook staat vast dat hij van augustus 1770 tot 12 juni 1771 zes kleine tekeningen
van de gevel en de pui van het stadhuis maakte en de tekening en mal in het groot (inclusief de
twee tekeningen vóór het indienen van het project). In genoemde periode van tien maanden
was Van Diest (mei 1771) o.m. vier dagen in Goes om het "oude stadhuis uit te tekenen"; het
is niet bekend of het hier gaat om tekeningen van de "oude toestand" van het stadhuis. Uit
het voorgaande blijkt dat Van Diest een belangrijke rol vervulde bij de stadhuisvernieuwing.
116