VAGEBONDEN VAN DE ZELFKANT Een kroniek over de misdaad op de Bevelanden in de 16e en 17e eeuw. door L.J. Abelmann Voor de vijfde en voorlopig laatste maal vragen wij Uw aandacht voor deze rubriek. Niet dat hiermee alle misdadigers en onverlaten uit de 16e en 17e eeuw de revue zijn gepasseerd. Verre van dat, daarvoor zouden wel vijf volledige jaarboeken nodig zijn. Neen, de reden is, dat al de vergrijpen en schelmenstreken teveel op elkaar lijken. Het is en blijft het verhaal van diefstal, roof, geweld en moord. Als voorlopige afsluiting van deze rubriek zijn een tweetal korte rechtszaken gekozen die zich in de 17e eeuw afspelen. Deze processen behandelen twee zaken die nogal merkwaardig zijn, we willen ze daarom onze lezers niet onthouden. XI. Valsemunter in Goes Op maandag 29 juli van het jaar 1680 werd er voor de vierschaar van de stad Goes een proces gevoerd. Dit proces was op twee manieren bijzonder. Op de eerste plaats ontbrak de eigenlijke hoofdverdachte en op de tweede plaats ging het hier om het, voor Goes zeldzame, feit van valsemunterij. Het gerecht had de hand weten te leggen op Catharina Anthoin, geboortig van Henegouwen. Tijdens de ondervraging biechtte zij het volgende op: Samen met haar man Jerimi Cerio, van wie zij wist dat hij een valsemunter was, was zij binnen Goes gekomen. Deze Jerimi Cerio, naar de naam te oordelen iemand uit zuidelijke regionen, was gespecialiseerd in het maken van valse dukaten. Haar aandeel bleef beperkt tot het kopen van het benodigde tin en het af en toe aan de man brengen van een valse munt. Ook hielp zij bij de voorbereidingen tot het gieten van de munten. Ze waren gewoon, zo vertelde zij, om de munten bij voorkeur diep in de nacht en op zeer af gelegen plaatsen te gieten. Haar man werkte de munten dan overdag bij door ze "in afgelegene plaetsen en oorden te vijlen". Nadat ze tijdens hun verblijf te Middelburg 4 en vervolgens in Goes 8 dukatons hadden uitge geven was hun voorraad op. Ze waren gelogeerd in de herberg op het Hoofd van de haven bij de Westerschans. Op zekere avond gingen zij naar bed en bleven wakker liggen tot alles en iedereen stil was. Nu haalden zij de gereedschappen voor de dag. Jerimi maakte met behulp van een vuurslag vuur en begon met het smelten van het tin. Toen het tin gesmolten was pro beerden zij, gezeten in bed, de eerste dukaton te gieten. Er werd wat tin gemorst en door de daardoor ontstane onverwachte bewegingen viel ook het kleine vuurpotje omver. Lakens en deken vatten vlam. Met veel moeite wisten zij het vuur te doven. Doordat echter de hele ka mer vol rook stond besloten ze hun pogingen om het gieten door te zetten op te geven. De volgende ochtend bemerkten ze dat de andere gasten en de waard argwanend waren. Het zekere voor het onzekere nemend besloten zij om zo snel mogelijk er vandoor te gaan. Het ge reedschap gooiden ze in een beerput of privaat. Jerimi wist te ontkomen maar zijn vrouw werd gegrepen en naar de gevangenis overgebracht. Na haar bekentenis eiste de baljuw de doodstraf. Ze zou voor het stadhuis geworgd moeten worden en vervolgens "van daer naer het galgevelt afgevoert, aldaer anderen tot exempel voorbeeld) op een rat geplaetst worden". 123

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1979 | | pagina 125