van 26 juni 1853, no. 50 werd hij tot burgemeester van Krabbendijke benoemd.
Dit stuitte bij een aantal inwoners van Krabbendijke op bezwaren, omdat men liever zag dat
een ingezetene werd benoemd. Men besloot dan ook zich in een adres tot Z.M. de Koning te
wenden. Ook de gemeenteraad van Krabbendijke sprak dit wel aan en deze richtte zich met
een schrijven, gedateerd 13 juli 1853 tot de Commissaris des Konings om te proberen steun te
vinden voor het idee. Het geheel viel bij de Commissaris echter in slechte aarde. Het antwoord
aan de gemeenteraad liet dan ook niet lang op zich wachten. Het luidde als volgt:
"Middelburg den 14july 1853.
Uw schrijven van den 13 dezer no. 238 heeft mij zeer bevreemd.
Eene door den Koning wettig gedane benoeming van een Burgemeester behoort door alle
ingezetenen geëerbiedigd te worden. Mogten bijzondere personen dit al vergeten, een ge
meentebestuur dient daarin althans niet achter te blijven. Dat bestuur behoort integen
deel alles te vermijden, wat die ingezetenen in hun verzet tegen de benoeming zou
kunnen sterken of bij anderen het vermoeden zou kunnen opwekken dat het bestuur
met dat verzet instemt.
Wenschelijk zou ik het achten dat de ingezetenen, indien daartoe nog tijd is, tot intrek
king van het adres aan den Koning door U werden overgehaald.
(w.g.) De Commissaris des Konings in de provincie Zeeland."
Men zag wel in dat het niet erg zinvol was om tegen de uitdrukkelijke stellingname van de
Commissaris in te gaan en op 28 juli trad D.P. Dominicus als burgemeester van Krabbendijke
in tunctie, getuige de aan de Commissaris des Konings gerichte mededeling van deze datum. 8)
Op 15 februari 1854 werd D.P. Dominicus verder nog secretaris - ontvanger van de gemeente
Schore en Vlake.
Burgemeestersvacature te Kruiningen
In Kruiningen overleed op 30 maart 1872 de burgemeester, Dr. W.J. Janssen, tevens burge
meester van de gemeente Schore en Vlake. Dat D.P.Dominicus er op gebrand was vooral in
Kruiningen, maar toch ook in Schore en Vlake, in deze functie te worden benoemd, blijkt
wel uit het feit dat hij al op 31 maart, de dag na het overlijden van de Heer Janssen, zich met
een adres tot "Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden" richtte, waarin hij er o.a. de aan
dacht op vestigde dat hij reeds ongeveer 20 jaar de betrekkingen van zowel burgemeester
van Krabbendijke, als van secretaris - ontvanger van Kruiningen en van Schore en Vlake met
ijver en nauwgezetheid had vervuld en daarbij altijd de goedkeuring van zijn superieuren had
mogen verwerven. Hij was, mede door de overtuiging dat hij het vertrouwen en de achting
van zijn medeburgers in hoge mate genoot, van mening "wel eenige aanspraak op de nu vace
rende betrekkingen te mogen maken".
De dag daarop, 1 april, wendde hij zich om steun tot de "Commissaris des Konings":
"Om echter eenige kans van welslagen van mijn verzoek te mogen verwachten, neem ik
bij deze onderdanig de vrijheid de alles afdoende gunstige ondersteuning van Uwe excel
lentie en hare voordragt beleefdelijk te verzoeken.
In de hoop dat Uwe Excellentie mijn verzoek niet zal ten kwaade duiden, maar dit
gunstig willen ondersteunen, heb ik de eer mij eerbiedig te noemen;
Van Uwe Excellentie de zeer Dienstvaardige dienaar.
(w.g.) D.P. Dominicus." 9) -
Toch voelde hij zich in dit stadium blijkbaar niet geheel zeker van zijn zaak, getuige het, door
100 inwoners van Kruiningen ondertekende adres, gericht aan Zijne Majesteit de Koning der
Nederlanden.
71