hadden daaraan nog meer als die welke in het bivak waren, dewelke niet alleen verma gerden en storven van het weinige eeten, maar ook door de koude en om rede zij de ge volgen van sneeuw, hagel, regen en zoo iets dergelijks hadden uit te staan, hetgeen de onze door deeze onderhandelinge schikking niet uitstonden, gebrek aan drinken was niet zelden de oorzaak, dat er verscheide derzelve en de wel de meeste den gaper gaven. Wat het voedsel voor ons zeiven aanging, hetgeen wij op de zuinigste wijze aanleiden, was in dit onderstaande begrepen, 's morgens heel vroeg, dewijl de andere bezig waren van onze paarden van eeten en drinken te voorzien, gind de heer Calenfels en ik naar de stadt toe om te zien of er ook eenigen voorraad te bekomen was; het brood wierdt voor eenen vast- gestelden prijs door de bakkers verkogt; zoo iets heeft men nooit bijgewoond. Het volk stondt overal opgepropt voor de deur, uit welke hoofdzaak ieder bakkers een schildwagt voor de deur had staan om het overrompelen der bakkers en de geschillen te beletten, doordien het volk raasde van den honger; zoo mede was het in de vleeschal en voor de deur van den zoutdebitant gesteld. Men konde nergens anders dan op deeze eene plaas hetzelve bekomen en dan nog niet als met permissie van den commandant der stadt. Hoe moeielijk het dan ook ging, met hoe veel geschrol, bedreig, ja zelfs zij wilden ons met geweld naar het slagtveld hebben, alwaar de gensdarmerie, douanes en andere der gelijke toegelast waren om ze zelfs van alleranden aard, rang ofte van welke waardigheid zij ook wezen mogen, naar toe jaagden, egter wij gingen doch niet om rede wij van de eene herberg naar de andere toeliepen en eindelijk naar onzen goeden bivak en dat niet eerder als wanneer wij zagen, dat de dienaars van de hel de duivels gelijk waren, van de straten weg waren, het wierd hoe langer hoe gevaarlijker om voorraad te bekomen; diensvolgens waren wij genoodzaakt andere maatregelen in 't werk te stellen die strekken konden om ons nog langer bij het leven te houden. Diensvolgens besloten wij van ieder met den sak op den rug en met eene ziek gelaad of het voorkomen hebbende van gebles seerd te zijn; tot dat einde deden wij onze mantels tot aan de hals toe digt. benevens lieten wij onze policiemuts daar wij de klappen, die de gedaante van lamsooren hadden, neer. Op die wijs gingen wij de stadt uit en bragten 's avonds een goede provisie binnen, als rapen, kool andere groentens, indien men ze konden vinden, maar zeker aardappe len, die wij uit de aangelegene landen, waar dezelve reeds uitgedaan waren, met onze handen naleesden of ze uit den grond kraauwden en ze dus op die wijs verzamelden, de welke man naderhand met vet of wat wij temaauwernood maar krijgen konden, toe maakten. Wij hadden onder ons zevental eenen, die het ampt als kok beklede, den heer Jan Henne- quin van Sluis, van wie ik altijd met lof zal spreken en wel voornamelijk over zijn en smakelijk toemaken der spijs, hoe zeer het hem veeltijds aan benodigd gereedschap of toekruid ontbrak. Ondertusschen waren wij anderen bezig met houd te stelen, om onzen kok niet in de verlegenheid te laten. Wij waren hier onzen eigenen meester geworden, doordien onzen waardt en vrouw, zoals bijna alle de andere herbergiers deden, was wegge lopen. Op 14 oktober begonnen de eerste schermutselingen tussen de legers, doch tot een slag kwam het nog niet. De dag daarna werden de troepen geschouwd, waarna op 16 oktober 1813 om 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1979 | | pagina 40