wederopluiking ondernomen en wel onder Sasbout Vosmeer, die 1583 vicaris-generaal werd van het Utrechtse bisdom. 6) Aan hem gaf Jan van Strijen zijn bijzondere volmachten door voor Zeeland op 2 januari 1584. 7) De leiding van dit moeizame werk in de door de gerefor meerden beheerste gebieden kreeg deze Sasbout officieel op 3 juni 1593, zodat al betrekkelijk spoedig ook Zeeland - zij het met een kleine onderbreking - de status kreeg van een missiege bied onder een Apostolisch Vicaris. 8) In deze periode van nog onvoldoende organisatie waag de zich bij tijd en wijle een missiepriester op de Zeeuwse eilanden. Meerdere namen zijn ons bekend van deze mannen die "gevangenschap en Zeeuwse koortsen trotseerden" zoals Marti- nus Conincx (Regius) bekend als de "wonderdoener", die eens in deze contreien bedreigd werd met ophanging. 9) Het uitgebreide terrein en het grote priestergebrek deden de seculie- ren beseffen dat zij een eigen speciale opleiding nodig hadden, waartoe zij in Leuven in 1611 en Keulen in 1602 een eigen seminarie in het leven riepen. Op dat van Keulen was de bekende Goesenaar Leonardus Marius professor, nl. van 1613 tot 1626. 10) De vrucht van dit seminarie met speciale training voor de missie in de noordelijke Nederlanden, zou weldra ook het Goese land ten goede komen. Ondertussen stuurden ook de Jezuieten sinds 1592 rondtrekkende missionarissen vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar het Noorden. Hierbij vergaten zij de Zeeuwse eilanden niet. We treffen hier ook paters aan met klinkende namen, die in deze toch ook avontuurlijke periode als ambachtsman vermomd langs de wegen trokken, in de huizen verscholen de nacht afwach ten voor de viering van de H. Geheimen, of in gevangenschap verkeerden. Eind 1602 werd pater de Leeuw S.J. te Goes gevangengenomen doqr de baljuw Mr. Jacob de Witte. Hij werd vrijgelaten, omdat de echtgenote van de baljuw vurig katholiek was, waarbij nog kwam dat de gevangene een adellijke indruk maakte op de baljuw. Niettemin was de boete toch 800 gul den, die snel door de Goesenaren voldaan werd, uit angst dat de baljuw van gedachten zou ver anderen als hij ondertussen zou ontdekken met een Jezuiet te doen te hebben. 11) Ondanks deze onmogelijke toestanden werd 19 januari 1600 toch nog een nieuwe bisschop voor de inmiddels vacante zetel van Middelburg benoemd. Daar deze Carolus de Rodoan geen kans zag daadwerkelijk in zijn bisdom te kunnen werken, nam hij een andere bisschopszetel aan namelijk die van Brugge. Toch behield hij tot zijn dood in 1616 de titel van Administrator van het bisdom Middelburg en bij voorkomende gelegenheden ontleende hij aan deze titel ook daadwerkelijk nog rechten. 12) Tussen wal en schip Er was dus ondertussen een hele generatie verdwenen alvorens men tot het inzicht kwam dat men niet lijdelijk de krijgskansen moest afwachten (zoals de Rodoan) er van uitgaande dat dan de kerk vanzelf weer in de oude rechten hersteld zou worden. Men moest zich met de bestaan de situatie verzoenen en doen wat men kon. Deze laatste conclusie hebben de Jezuieten overi gens eerder getrokken dan de seculieren, waarschijnlijk omdat de eersten uit het Zuiden kwa men als nieuwkomers, terwijl de laatsten meer vanuit het Noorden dachten en daardoor meer verworteld lagen in vroegere rechten. Bij dit al lijkt het of de Zeeuwen tussen wal en schip zouden vallen. Onder de druk der nieuwe kerk werden de plakkaten hier strenger onderhouden dan in Holland, terwijl het moeilijker was voor de priesters om vermomd op de eilanden binnen te dringen en onherkenbaar te blij ven. Vanuit het Noorden had men altijd drie dagreizen nodig, terwijl men vanuit het Zuiden de frontlijn moet passeren en gemakkelijk met de vijand vereenzelvigd kon worden. Bovendien waren de Zeeuwse koortsen geen denkbeeldig gevaar, zoals de dood van Martinus Schaap be- 128

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1979 | | pagina 130